1. in de - zitten,in moeilijkheden, in een onaangename positie verkeren. Blubberis een populaire benaming voor ‘modder, drek’. Informele uitdr.
2. zich de - lachen/schrikken/werken enz.,heel hard lachen, schrikken, werken enz. Informeel.
’k Schrok me de blubber! (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop, 1937)
Ik werk me dag-in-dag-uit de blubber... (Johan Fa- bricius: Dag Leidseplein, 1965)
Man, ik heb me altijd en constant de blubber gewerkt. (Rinus Ferdinandusse: Stukjes in de kraag, 1965)
Het is niet de bedoeling dat het publiek zich de blubber lacht om een of andere mafketel. (Diana Ozon: De Ozon Expres, 1988)