versterking van ‘nooit (van mijn leven)’. Ook wel ammenevernooitniet. Vgl. de opmerkingen onder ammehoela/aan mijn hoela. Al opgenomen in Opoe Herfst. Volgens Endt en Frerichs een eufemistische elliptische vorm van aan me reet (zie (aan) mijn reet). De dubbele ontkenning dient, aldus de auteurs, om kracht bij te zetten.
Ook deze oude (Rotterdamse?) kreet kent een hernieuwde belangstelling in de j aren tachtig, want eveneens opgenomen door Reinsma 1984.
Tante Leentje een verklefster, an me nooit niet, hoor! (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was, 1901)
Ammenooitniet, da’s mijn eigendom! vond Spij- kie. (Piet Bakker: Cis de Man, 1947)
Nergens amme nooit nie. (Arie B. Hiddema: Kif Kif, 1973)
Denken jullie nou dat er dertien atoombommen in dat blok metselwerk liggen. Amme nooit niet. (Paul van Mook: Bajesverhalen, 1980) Ammenooitniet! Ze konden de pot op, Clemens en Parel allebei! (W.F. Hermans: Uit talloos veel miljoenen, 1981)
Hij gebruikt er twee voor zich zelf, en zegt dan tegen zijn man dat hij alles heeft weggegooid, omdat er cops voorbij kwamen. An me nooit niet. Hij liegt dat ie barst. (Arie Visser: Het vangen van de draak, 1983)
‘An me nooit niet!,’ sprak beentje krachtig. ‘Rijdt maar door, jullie.’(Boukejagt: Bij de gratie Gods, 1985)
Aan me nooit niet! Dit pik ik niet! (Johnny van Doorn: De lieve vrede, 1990)
Ik zou hier nog de hele week werken en... en... en nou ken ik in ene oprotten! Amme nooit niet! (Rascha Peper: Risico’s Vleugels, 1993)