Gepubliceerd op 21-06-2017

Afkatten

betekenis & definitie

in de uitdr. iemand afkatten: berispen; een standje of uitbrander geven. Een uitbrander krijgen heet ook wel de kat/een katje krijgen. Kat of katje bet. echter niet alleen ‘berisping’ of ‘terechtwijzing’ (oorspr. in de soldatentaal), maar heeft zich ook verder ontwikkeld tot ‘ruzie’, meer bepaald in de uitdr. kat krijgen.

Kat is in beide gevallen de kern die van het oude Bargoense woord bekattering ‘bekeuring’ overbleef. De herkomst is Hebreeuws mekattereig, eigenlijk ‘aanklager, beschuldiger’, maar ook een epitheton voor Satan, in de joodse commentaren op het Oude Testament (Endt 1969). Bekatteringkomt al voor in het romanepos De Jordaan (1912 - 1925) van Israël Querido. Vermoedelijk belandde het woord eerst in het joods van Amsterdam, om daarna in verkorte vorm (kat) opgang te maken in bepaalde slang- kringen. Kat heeft echter niets te maken met het zeemanswoord katje, dat gebruikt wordt om het salaris aan te duiden. Dit laatste is nl. afgeleid van Maleis gadji, zelf weer van Nederlands gage. De uitdr. iemand afkatten is teg. erg populair onder jongeren (zie Hofkamp en Westerman).

De moeder vond het maar niks dat Claudia trouwde. Ze kwam dagelijks de boel afkatten. (Jan Cremer: Ik, Jan Cremer. Tweede Boek, 1966)

En zo werd ik een kwartier lang afgekat. (J.M.A. Biesheuvel: In de bovenkooi, 1972)

Opeens had het jongetje zijn hand gepakt en die op zijn kruis gelegd, waar zich een niet onaanzienlijke erectie deed gevoelen. ‘Zal ik een keer bij je thuis komen, oom Luc? Dan mag je met me neuken.’ Ogenblikkelijk had hij hem afgekat. (Guus Vleugel: Een valse nicht, 1985)

afkicken, in de uitdr. van iets/iemand afkicken. In de jaren zestig bet. afkicken ‘ontwennen van drugs’. De Engelse uitdr. hiervoor was to kick the habit of gewoon to kick. Eindjaren zeventig trad evenwel een betekenisverruiming op. Tegenwoordig kan men niet alleen van drugs afkicken, maar ook van andere zaken, bijv. een film of een boek, of zelfs van mensen. Zo kun je tieners die op Madonna zijn uitgekeken, horen zeggen dat ze van haar zijn afgekickt; en kan een vaste lezer van Het Parool na een tijd zeggen dat hij op zijn krant is afgekickt. Het woord kan dus in veel ruimere zin worden gebruikt, nl. ‘teleurgesteld raken in iets of iemand’. De uitdr. is teg. erg populair onder jongeren. In hetzelfde taalgebruik is een afkicker ‘een teleurstelling’ of‘een afknapper’.

Ik ben aan het afkicken van mijn werk, alsof ik op speed heb gewerkt. (Anja Meulenbelt: De schaamte voorbij, 1976)

... hoe moet ik nu weer van deze kutherrie afkicken? (Vinyl, juli/augustus 1987)

Wij zijn op al wat kerk is afgekickt en komen er nooit meer. (Nieuwe Revu, 22/06/94)

afknappen: op iets/iemand -, uitgekeken raken op een persoon of zaak omdat deze niet meer aan de verwachtingen voldoet. Erg courant in de jeugdtaal van de jaren zestig. In hetzelfde taalgebruik stond afknappervoor ‘teleurstelling’; vgl. afkicken. Teg. algemeen ingeburgerd.

Zevenendertig jaar heeft hij bij een lopende band gestaan en rollen behang voorbij zien gaan en daar is-ie drie maanden geleden op afgeknapt. (Si- mon Carmiggelt: Morgen zien we wel weer, 1967) ... maar soms knap ik ontzettend af op die valse Amsterdamse jovialiteit. (Arie Visser: Het vangen van de draak, 1983)

< >