Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zuid-Afrika

betekenis & definitie

Zuid-Afrika - 1) algemeene naam voor het Zuidelijk deel van Afrika, in het N. ongeveer begrensd door de Zambesi en de Koenene.

2) Unie van Z.-A., Britsch Dominion, in 1910 ontstaan tengevolge van de Unie der autonome provincies : en een protectoraat : Zuidwest Afrika Protectoraat. Van de gekleurde bewoners waren 4.000.000 inboorlingen (voor het grootste gedeelte Bantoenegers), en 678.000 anderen (Hindoes, Chineezen, Maleiers, enz.).De blanke bevolking bestaat hoofdzakelijk uit Nederlandsch sprekende „Afrikaanders”, in het buitenland meest „Boeren” genoemd (± 700.000), en Engelschen. Het grootste gedeelte is Protestant: 1.127.000 behoorende tot talrijke verschillende secten. Verder 54.000 RoomschKatholieken en ± 47.000 Joden. Ten behoeve van het Hooger onderwijs heeft men de Universiteit van Z.-Afrika, waartoe de University Colleges te Pretoria, Grahamstown, Wellington, Bloemfontein en Pietermaritzburg behooren. Verder heeft men nog de Universiteiten van Kaapstad en Stellenbosch (Hollandsch) en een Mijnbouw- en technische hoogeschool te Johannesburg. — De landbouw gaat sterk vooruit. In de meeste streken is echter irrigatie noodzakelijk. Voornaamste landbouwproducten zijn maïs en kafferkoren.

Andere belangrijke culturen zijn die van katoen, tabak, suiker (1917 : 786.150 K.G.), in den laatsten tijd ook thee. Verder verschillende soorten van vruchten, wijn, enz. Belangrijker dan de landbouw is de veeteelt op de droge steppen. De veestapel bestaat uit ± 5.800.000 runderen, 7.000.000 paarden, ezels, 747.000 struisvogels, 30.000.000 schapen, 10.000., 10.000.000 Angora- en andere geiten, 1.000.000 varkens en 10.000.000 hoenders. In 1917 werd ± 53.000.000 K.G. wol, 1.660.872 K.G. mohair en voor f 31.695.324 aan huiden uitgevoerd. Er werd 8.735.400 K.G. boter en 1.920.000 K.G. kaas geproduceerd. De mijnbouw is de belangrijkste bron voor den rijkdom van Z.-A. In 1917 bracht hij £ 52.260.190 op.

Hier alleen van goud (vooral Transvaal) £ 38.307.675, en diamanten £ 7.713.810 (Kimberley, Pretoria). De productie van steenkool bedraagt jaarlijks ± 10.000.000 ton (meest uit Natal). Andere mineralen zijn zilver, koper, tin, zout, asbest, kalk, enz. De industrie heeft vooral betrekking op de producten van landbouw en veeteelt. In 1918 was de invoer £ 49.487.168, de uitvoer £ 82.949.237 (waarvan naar Nederland £371.394). De voornaamste uitvoerartikelen waren in 1918, behalve goud, wol (voor £ 9.689.630), diamanten (voor £ 7.063.043), huiden (voor £ 2.300.479), mohair {£ 1.641.889), mals (voor £ 1.600.137), steenkool (behalve de bunkerkool voor £ 1.033.064), maïsmeel (voor £ 662.332). Aan het hoofd der regeering staat een gouverneurgeneraal, bijgestaan door een door hem benoemd ministerie. De wetgevende macht berust bij den koning van Engeland en een parlement, bestaande uit een senaat en een huis van volksvertegenwoordigers.

De senaat bestaat uit 40 leden, 8 gekozenen uit iedere provincie en 8 benoemd door den gouverneur-generaal; de volksvergadering uit 130 in kiesdistricten gekozen leden. De kiezers moeten van Europeesche afkomst zijn. De gouverneur-generaal heeft het recht de Kamers te ontbinden. In elke provincie is een door hem benoemde administrateur. De Unie is in Londen vertegenwoordigd door een Hoogen Commissaris. Pretoria is zetel van de regeering, Kaapstad van het Parlement.

Geschiedenis. Bij de pogingen om den zeeweg naar Indië te vinden, ontdekte Vasco da Gama in 1486 de Zuidelijke punt van Afrika, die hij Stormkaap noemde, maar waaraan door den Port. koning de naam van K. de .Goede Hoop werd gegeven. Herhaaldelijk legden in de volgende jaren Port. schepen in de Tafelbaai aan, waarbij men evenwel te kampen had met de vijandschap der inboorlingen. Toen in 1610 een strijd met de Hottentotten ’t sneuvelen van den Portug. onderkoning van Indië, d’Almeida, ten gevolge had, besloot men deze kust niet meer te bezoeken, ’t Duurde tot 1691, voordat andere Europ. schepen, n.l. Engelsche, deze kust weer aandeden. Toen de Ned. OostIndische Comp. haar macht in den Archipel gekregen had, werd de aandacht gevestigd op de omgeving van de Tafelbaai als een geschikt punt voor het innemen van ververschingen, doordat schepelingen van het schip Haarlem hier wegens ?t vergaan van ’t schip maandenlang hadden kunnen wonen. Bovendien ontstond er behoefte aan een geschikt station voor de vaart op Indië, daar de waarde van St.

Helena als zoodanig achteruitging. Den 6den April 1652 kwamen onder bevel van Jan v. Riebeek 3 schepen aan met den last om een nederzetting te stichten, opdat de naar en van Indië varende schepen van leeftocht zouden kunnen worden voorzien. Op voorstel van van Riebeek werd door de Comp. grond in gebruik gegeven ter bewerking, waarvoor zij zorgde voor zaad en landbouwwerktuigen, terwijl zij zich verplichtte de producten te koopen (nederzetting van 9 man te Rondebosch 1657). Veel heeft van Riebeek gedaan om de nederzetting tot bloei te brengen. Hij moedigde de cultuur van verschillende Europ. en Indische producten aan, begon zelf met den wijnbouw en stelde samen een Caepsen Hoveniersalmanak als leiddraad voor den landbouw, ’t Bestuur berustte bij den kommandeur, die bijgestaan werd door een secundus en een fiscaal (voor strafzaken).

Met de hooge ambtenaren samen vormden twee der burgers een Raad voor ’t berechten van zaken der burgers. In kerkel. zaken stond de vestiging onder de classis Amsterdam. Aangezien de O.-I. Comp. vond, dat de nederzetting te veel kostte, besloot zij haar ook te gebruiken als ballingsoord voor gestrafte Maleiers en Chineezen (hiervan stammen af de z.g. Siamsche menschen). De gesch. der volgende jaren is niet van veel beteekenis. Herhaaldelijk had men te kampen met de rooverijen van Boschjesmannen (Boesmans) en Hottentotten. Nog tijdens het verblijf van van Riebeek was men begonnen met den bouw vaneen kasteel(1661), dat voltooid(1678) dienen kon om de nederzetting te beschermen tegen Franschen en Engelschen. Onder ’t bestuur van Simon van der Stel (1679—1699) begon de uitbreiding van de nederzetting.

Vestigingen ontstonden er te Stellenbosch (genoemd naar v. d. Stel) en Drakenstein (genoemd naar van Rheede v. Drakenstein, een hoog ambtenaar der Comp.), terwijl na de opheffing van 't edict van Nantes vele Hugenoten zich hier gingen vestigen, die spoedig in de Holl. bevolking opgingen en hun taal verwisselden met ’t Hollandsch. De bevolkingstoename, tot staan gebracht door de pokken, die ook tal van Hottentotten-dorpen deed uitsterven (1712), ging daarna ongestoord verder. In de jaren 1679—1750 is het totaal van de blanke bevolking gestegen van ± 300 zielen tot ± 5000. De nederzettingen hadden zich in den loop dier jaren uitgebreid tot de lijn: mond Olifantsriv.—Zwarte Bergen. Hoewel men in deze periode ook tochten ondernomen heeft over zee naar Delagoabaai en over land naar Namagualand voor ’t opsporen van metalen, is het daar niet tot blijvende nederzettingen gekomen. Onder het bestuur van Rijk Tulbagh (1751—1771), die tevergeefs beproefde de tabakscultuur en de zijde-industrie tot ontwikkeling te brengen, werden er tochten ondernomen in ’t binnenland, waarbij bereikt werd de Oranjerivier. Vele kolonisten trokken dieper het binnenland in om daar hun bedrijf uit te oefenen, waardoor er op den duur botsingen ontstonden met de Kaffers. Ten einde hieraan een eind te maken, bepaalde van Plettenberg (1771—85), dat Je Vischrivier de grens zou vormen tusschen de gebieden van de kolonisten en de Kaffers.

In dezen tijd liet de Amerik. Vrijheidsoorlog zijn gevolgen sterk gelden. De kolonisten wilden meer vrijheid ten opzichte van de O.-I. Comp., wier wanbestuur aanleiding gaf tot ontevredenheid. Vooral op fin. gebied was de toestand slecht; de uitgifte van papiergeld veroorzaakte depreciatie van de munt. Klachten der kolonisten gaven weinig. Nog grooter werd de ontevredenheid, toen de Comp. onvoldoende steun verleende tegen de Kaffers, die onophoudelijk invallen deden over de Vischrivier. In 1795 kwam het tot een uitbarsting in de districten Graaf-Reinet en Swellendam, die zich beide losmaakten van het gezag der O.-I.

Comp. Ondertusschen had de Rep. der Ver. Ned. opgehouden te bestaan. Een Eng. vloot kwam voor Kaapstad onder bevel van Elphinstone en Craig, die zich meester maakten van de nederzetting. Toen Graaf-Reinet zich wilde verzetten, werd het onderworpen. Tegen de inboorlingen : Kaffers en Namaqua’s, werd door het Eng. bestuur onvoldoende steun verleend, terwijl de beperkende bepalingen op het gebied van handel niet werden opgeheven. De stemming onder de bevolking bleef slecht. Men was dan ook zeer verheugd, toen bij den vrede van Amiens (1802) bepaald werd, dat de nederzettingen aan de Kaap weer zouden komen onder Nederl. gezag.

De nieuwe bestuurder Janssens (1803—1806) heeft veel verbeterd. De rechtspraak en het eigenl. bestuur werden beter geregeld, terwijl vrije handel was toegestaan. Ondertusschen was Nederl. opnieuw in oorlog geraakt met Engeland. Een Eng. leger landde in 1806 bij Blauwbergstrand, versloeg de kolonisten en maakte zich meester van de nederzettingen. Van dit oogenblik af was ’t land Engelsch bezit. Door Gouv. Caledon (1807—1811) werden verschillende maatregelen genomen. De Hottentotten moesten vaste woonplaatsen kiezen.

Kaapstad kreeg onder zijn bewind een waterleiding. Met kracht werd opgetreden tegen de Kaffers, die door Gouv. John Craddoch (1811—1814) over de Vischrivier werden gejaagd. Had hierdoor het Eng. gezag het vertrouwen weten te verwerven van de kolonisten, spoedig ontstond er echter verwijdering ten gevolge van het optreden van 't Londensche Zendelinggenootschap, dat in zijn ijver om bekeerlingen te maken van Hottentotten en Kaffers de partij koos van de inboorlingen en wist door te zetten, dat er een onderzoek werd ingesteld naar het gedrag van verschillende kolonisten (de z.g. zwarte ommegang 1812). De geest van verzet van de kolonisten kwam tot uiting in het optreden van Jan Bezuidenhout, die zijn broer, gedood door een afdeeling Hottentotten in dienst van de regeering, willende wreken, gewapenderhand optrad, maar zich bij Slachtersnek niet kon handhaven. Jan Bezuidenhout vluchtte naar Kafferland, waar hij omkwam; de anderen moesten zich overgeven (1815); velen van hen werden zwaar gestraft. Tegen de Kaffers bleef de regeering flink optreden. Een inval van hen werd in 1819 afgeslagen, waarop de grens verlegd werd van de Vischrivier naar de Keishamarivier.

In dezen tijd vestigden zich vele Engelschen in de kolonie, waaraan Bathurst en Port Elisabeth hun ontstaan te danken hebben. Ook werden er pogingen door de regeering gedaan om de kolonie te verengelschen. Nadat reeds vroeger kennis van 't Engelsch voor ambtenaren was voorgeschreven, werd tijdens het bestuur van Somerset (1814—1826) bepaald, dat in rechtszaken alleen Engelsch gesproken zou mogen worden, een maatregel, die groote ontstemming verwekte. Op kerkel. gebied vormde de kolonie voortaan een zelfstandig geheel. Openbare godsdienstoefeningen konden ook door andere secten worden gehouden. Bij de grieven, die de Hollandsch sprekende kolonisten over de invoering van ’t Engelsch hadden, kwamen nog andere. De afschaffing van de slavernij verwekte onder de kolonisten groote beroering, daar de schadevergoeding geheel onvoldoende was en de reg. hen niet beschermde tegen rondzwervende vrijgelaten slaven. De politieke gelijkstelling van kleurlingen met blanken deed een onhoudbaren toestand ontstaan, hoewel in dezen tijd (1834) aan de kolonisten deel aan ’t bestuur was gegeven.

In den wetgevenden raad, bestaande uit 12 personen, hadden 5 kolonisten zitting. Tijdens het bestuur van Sir Benjamin d’Urban (1834—1638) werd van Londen uit voorgeschreven, dat men in de kolonie zich te onthouden had van strijd met de Kaffers en ’t land tusschen de Keishamarivier en de Keirivier, bezet op last van de gouv., aan de Kaffers moest worden teruggegeven. Hierop werd door tal van kolonisten, wonende aan de grenzen, besloten het land te verlaten (de z.g. Groote Trek 1836). Een groep kolonisten, onder leiding van Andries Potgieter en Carel Celliers, trok naar ’t land tusschen de Vetrivier en de Vaal, waar zij bij Vechtkop een aanval van de Matabeles afsloegen. Geleidelijk aan voegden zich bij hen andere groepen, o. a. een onder Gerrit Maritz en een onder Piet Retief. Te Tabu N’Chor werd door de z.g. trekboeren besloten over te gaan tot instelling van een volksraad, bestaande uit 7 leden, terwijl de uitvoerende macht zou berusten bij een gouv. en commandantgeneraal; als hoedanig benoemd werd Piet Retief, die in 1837 echter in oneenigheid geraakte met Potgieter en daarna naar ’t tegenw. Natal trok. Potgieter bleef, waar hij was, maakte een einde aan het Kafferrijk van Moselikatse, die over de Limpopo vluchtte.

Met Piet Retief en de zijnen liep het minder goed af. In den beginne vriendelijk behandeld door ’t Kafferhoofd Dingaan, werden Retief en vele anderen verradelijk omgebracht. Een verwoede strijd tusschen de Zoeloekaffers en de blanken was hiervan ’t gevolg. In den beginne behielden de Zoeloe’s de overhand; de boeren onder Uys werden verslagen bij Oemgoengoerdhlovu (April 1838), terwijl een afdeeling Engelschen uit Durban vernietigd werd bij de Toegela (April 1838). Potgieter verliet nu met velen Natal en vestigde zich aan de Moririvier, waar de plaats Potchefstroom werd gesticht. Zij werden bestuurd door een afzonderlijken volksraad. De achtergebleven boeren zetten onder Andries Pretorius den strijd tegen de Zoeloe’s voort, die verslagen werden bij de Bloedrivier, waardoor ’t rijk van Dingaan vernietigd werd (Dingaansdag 16 Dec. 1838). Hiermede hadden de boeren zich bevrijd van de Zoeloe’s en gingen zij over tot de stichting van de rep.

Natal met de hoofdstad Pieter-Maritzburg (1839). De Eng. reg. was echter niet van zins deze republ. te erkennen. Een Eng. troepenmacht bezette Durban en belette den aanwas voor de Boeren. In 1843 proclameerde de Eng. reg. Natal tot een Eng. kolonie, waarop de Boeren besloten opnieuw te gaan trekken. Onder leiding van Pretorius vestigden zij zich tusschen de Vaalrivier en de Magaliesberg. Toen de Eng. reg. er toe overging om aan de Kafferstammen aan de Noordgrens van de Kaapkol. wapens te leveren ten einde hen desnoods te kunnen gebruiken tegen de Boeren, ontstonden er nieuwe conflicten. Zoo namen de Grikwa’s een Boerenlager bij Touwfontein. (1845).

Hierop werd door den gouv. Harry Smith (1847—1852) ingegrepen. De verschillende Kaffer- en Grikwastammen kwamen weer onder Engelsch gezag. Hierop verklaarde hij ook ’t land bezuiden de Vaalrivier tot Engelsch gebied. Onder leiding van Pretorius kwamen de Boeren in verzet. In den beginne hadden zij succes. De Eng. werden verjaagd, maar na de nederlaag bij Boomplaats (Aug. 1848) moesten de Boeren zich onderwerpen. Velen onder Pretorius trokken over de Vaal.

Gebruik makende van een strijd tusschen de Engelschen en de Basoeto’s, waarin een Eng. leger vernietigd werd bij Viervoet (1851), wist Pretorius van de Eng. reg. de erkenning van de Transvaal als onafhankelijken staat te veroveren (Zandrivierconventie 17 Jan. 1852). Ondertusschen bleven de zaken van de Oranje Rivier souvereiniteit, zooals de Eng. kolonie bezuiden de Vaal genoemd werd, slecht gaan. De gouv. George Cathcort (1852—1854) kon de Basoeto’s niet ten onder brengen. Bij Bereaberg werden de Eng. verslagen. Hierop nam de Eng. reg. het besluit af te zien van alle gezag over ’t land tusschen Vaal- en Oranjerivier. Bij de Conventie van Bloemfontein (23 Febr. 1854) werd de vroegere Eng. kol. verklaard tot een onafhankelijke republiek. Pogingen van de Boeren in Natal, om te komen tot stichting van een onafh. staat, mislukten.

De rep. Kliprivier, gesticht in 1846, werd reeds ’t volgende jaar geplaatst onder Eng. gezag. Terwijl benoorden de Oranjerivier onafhankelijke Boerenstaten waren gevormd, kreeg de bevolking in de Kaapkolonie deel aan het bestuur. Onder gouvern. Grey (1854—1861) kreeg de kolonie een grondwet, waarbij ingesteld werden een Wetgevende Raad, bestaande uit 16 leden, die gekozen werden door kiesgerechtigde burgers, en een Wetgevende vergadering, bestaande uit 46 leden, gekozen door kiesgerechtigde burgers. Het ministerie was onafhankelijk van deze beide raden en bestond uit 4 leden, die benoemd werden door de Eng. regeering. De koningin had het recht van veto over de wetten. De inlanders trachtte men te bewegen handenarbeid te verrichten, waartoe begonnen werd met de oprichting van ambachtsscholen.

Ook voor het onderwijs werd veel gedaan (theol. kweekschool te Stellenbosch 1869; Universiteit in Kaapstad 1873; Victoria College te Stellenbosch ; oprichting van bibliotheken). In dezen tijd werd begonnen met de kolonisatie van Britsch Kafferland, dat door hongersnood ontvolkt was. Vooral Duitschers hebben zich hier gevestigd. De ontdekking van diamanten in West-Grikwaland in 1867 deed een geschil over het bezit ontstaan tusschen de Kaapkolonie en den Oranje Vrijstaat. Door gouverneur Barkly werd het landschap bij de Kaapkolonie ingelijfd, maar wilde met ?t oog op ’t verzet van het Parlement van ’t bezit afzien. De Eng. reg. handhaafde echter de annexatie. De mijnen kwamen in ’t bezit van een trust, die gevormd was door Cecil Rhodes. Tevergeefs beproefden de Eng. in dezen tijd de Kaffers te ontwapenen.

Het verzet van de Basoeto’s dwong hen den eisch, om de wapens af te geven, te laten varen (1884). Basoetoland werd een zelfstandige kolonie onder eigen bestuur, waar geen blanke zich zal mogen vestigen. Op ’t gebied van ’t binn. bestuur kwam er in de Kaapkolonie in 1872 een belangrijke verandering tot stand, doordat het ministerie voortaan verantwoordelijk zou zijn aan de beide raden of ’t parlement. Terwijl als taal in het begin alleen ’t Eng. was toegelaten, werd in 1882 op voorstel van Hofmeyr ook 't Hollandsch-Afrikaansch toegelaten. Met de Boeren-republieken was het in deze jaren minder goed gegaan. In de rep. Oranje-Vrijstaat, waar men aan het hoofd had een uitvoerenden raad, die den president bijstond, en een volksraad van 56 leden, had men onophoudelijk te strijden tegen de Basoeto’s, hetgeen den toestand der financiën uitermate slecht maakte. Toen het ten slotte aan president Brand gelukte, den Basoeto’s zware verliezen toe te brengen, plaatsten zij zich onder Eng. bescherming (1868), waardoor een verder optreden uitgesloten was.

Te Aliwalnoord werd de grens tusschen den Oranje Vrijstaat en Basoetoland vastgesteld (1870). In de Transvaal was de toestand allertreurigst. Onderlinge geschillen hadden het aanzijn gegeven aan verschillende republieken (Potchefstroom, Zoutpansberg, Lijdenburg en Utrecht), welke niet alleen onveilig gemaakt werden door de Kaffers, maar ook geteisterd werden door rooversbenden. Ontdekking van goud (1867) en diamant (1869) deed ook hier de Eng. reg. ingrijpen, zonder dat pres. Pretorius (1857—1872) hier veel tegen deed. De Boeren zetten hem daarom af en wilden pres. Brand van den Oranje Vrijstaat kiezen, hetgeen deze echter weigerde. President werd daarop Burgers, die wegens zijn vrijzinnigheid op godsdienstig gebied het vertrouwen van de Boeren niet kon winnen.

Zijn plannen om ’t onderwijs te hervormen vonden dan ook geen gunstig onthaal. Het denkbeeld om een spoorweg aan te leggen van Pretoria naar de Delagoabaai verwekte onrust in Natal, waar men nadeel vreesde voor Durban. Er ontstond nu een streven in Natal om over te gaan tot annexatie van Transvaal, hetgeen door vele Eng. verdedigd werd ten einde zoo te komen tot een soort Z.-Afr. Unie. Zonder zich te bekommeren om de wenschen van de Transvaalsche Boeren, ging Shepstone over tot afkondiging van de annexatie (1877). Het gevolg hiervan was, dat de Eng. nu te strijden kregen tegen de Zoeloe’s, die met veel moeite onderworpen werden. De Boeren, die tevergeefs getracht hadden van de Eng. reg. herroeping van de annexatie te krijgen, besloten zichzelf te helpen, Onder leiding van Kruger, Pretorius en Joubert kwamen ze in verzet (vergadering te Paardekraal op 16 Dec. 1880). Bij Bronkhorstspruit (Dec. 1880), Laings’ Nek (Jan. 1881) en Amajoeba (Febr. 1881) werden de Eng. door de Boeren onder Joubert verslagen.

Hierop kwam er een wapenstilstand (6 Maart 1881), weldra gevolgd door den vrede, waarbij bepaald werd, dat de Transvaal weer zelfstandig zou zijn, maar zich te onthouden had van zonder goedkeuring van de Eng. reg. verdragen te sluiten met andere staten (Conventie van Pretoria 3 Aug. 1881, later nader uitgelegd bij de Conventie van Londen van 27 Febr. 1884). Een uitbreiding kreeg de Transvaal door het opnemen in ’t staatsverband van de in 1884 door Lucas Meyer gestichte Nieuwe Republiek (1887) en door de verdeeling van de in 1882 gestichte republieken Stellaland en Gosen (beide in Beetsjoeanaland), welke Eng. niet wilde laten bestaan. De geschiedenis van Zuid-Afrika in de volgende jaren concentreert zich voornamelijk om de personen Cecil Rhodes en Paul Kruger. De eerste, die de samensmelting der verschillende Zuid-Afr. landschappen onder Engelsch oppergezag wilde tot stand brengen, was zijn optreden begonnen met het oprichten van de Chartered Cy. als vereeniging van De Beers Cons. Mines en de British South Africa Cy. (1889). Langzamerhand had deze Chart. Cy. Matabeleland, Masjonaland en Manicaland bezet, dat nu gezamenlijk Rhodesia werd genoemd. Hierop beproefde hij zich te mengen in de Transvaalsche aangelegenheden.

In Transvaal had de aanwezigheid van goud de ontwikkeling van Johannesburg ten gevolge gehad. Tal van vreemdelingen, vooral Engelschen, vestigden zich hier. Ontevreden, dat zij niet in ’t bezit waren van politieke rechten, stelden zij zich in verbinding met Jameson, een vriend van Rhodes, die toen eerste Minister van de Kaapkolonie was. In overleg met dezen werd door Jameson het plan tot omverwerping van de rep. beraamd. Den lsten Jan. 1896 viel hij met een kleine afdeeling in de Transvaal, maar werd verslagen bij Krugersdorp en tot overgave gedwongen bij Doornkop (Jameson Raid). De Eng. reg. desavoueerde de verschillende deelnemers, al werden zij ook niet gestraft. Rhodes was genoodzaakt af te treden als minister. Voor de Transvaal had deze inval ten gevolge, dat overgegaan werd tot versterking van ’t leger, terwijl er een aanvallend en verdedigend verbond gesloten werd met den Oranje-Vrijstaat.

Het was te voorzien, dat de Eng. reg. zich zoude mengen in de Transvaalsche aangelegenheden. De goudmijnen aan den Witwaterrand waren een te groot voordeel voor Engeland. Er ontstond gaandeweg een gespannen verhouding tusschen Engeland en de beide Boerenrepublieken. Zoo verhinderde Engeland de deelname der beide staten aan de vredesconferentie van 1899. Troepen werden in Z.-Afrika samengetrokken. Een conferentie tusschen Kruger en gouv. Milner te Bloemfontein stuitte af op den eisch van de Eng. reg. om de z.g. Uitlanders na 6-jarig verblijf kiesgerechtigd te maken (Juni 1899). Ten slotte eischte de Transvaalsche reg. de terugtrekking van de Eng. troepen aan de grenzen (Oct. 1899).

Toen de Eng. reg. weigerde hierop in te gaan, brak de oorlog uit. In den beginne streden de Transvaalsche en Vrijstaatsche troepen met succes. Ladysmith in Natal en Kimberley in Rhodesia werden belegerd. Pogingen van de Eng. om deze beide plaatsen te ontzetten, liepen uit op de nederlagen bij Glencoe en Dundee, waar Yule werd verslagen, toen hij Ladysmith wilde bevrijden, terwijl Methuen verslagen werd bij Graspan en de Modderrivier, toen hij Kimberley wilde ontzetten. Een zware nederlaag leed in Dec. 1899 Buller bij Colenso (Natal). Met het opperbevel der Eng. troepen werd toen belast Roberts, die onder zich had Kitchener. In ’t begin van 1900 had de ommekeer plaats, ’t Eng. leger onder French ontzette Kimberley, terwijl kort daarop een Vrijstaatsch leger onder Cronjé zich moest overgeven. De opstand, welke verwacht werd in de Kaapkolonie, bleef uit.

In Maart 1900 werd opperbevelhebber van de Boerentroepen Louis Botha, waarop weer met succes gestreden werd tegen de Engelschen (overwinningen bij Boshof en Zwartkopfontein). Echter de overmacht der Engelschen was te groot. Van alle kanten marcheerden de Eng. op. Na de bezetting van Bloemfontein volgde die van Pretoria en Johannesburg. In Mei 1900 verklaarde Roberts den Oranje-Vrijstaat voor geannexeerd. De strijd werd echter voortgezet, waarbij vooral vermeld moeten worden de tochten van Christiaan de Wet. Ten einde het verzet te breken, liet de Eng. regeering concentratiekampen oprichten, waarin de niet-strijdende bevolking werd ondergebracht (groote sterfte in deze kampen). In Sept. 1900 werd ook de Transvaal voor geannexeerd verklaard.

Door middel van blokhuizen moesten de spoorlijnen beveiligd worden. Pogingen van de Boeren om in Europa en Amerika steun te krijgen mislukten. Duitschland weigerde in te gaan op een voorstel van Frankrijk en Rusland om tusschenbeide te komen. In Juni verliet Kruger Transvaal; met een Nederlandsch oorlogsschip vertrok hij naar Nederland. Na langdurigen strijd zagen de Boeren zich in Mei 1902 genoodzaakt de wapens neer te leggen (onderwerping te Vereeniging 31 Mei 1902), nadat beloofd was door de Eng. reg., dat er zoo spoedig mogelijk zelfbestuur gegeven zou worden. Velen verlieten het land, vestigden zich in Zuid-West-Afrika, Oost-Afrika, zelfs in Argentinië. In de overige republieken begonnen de achtergeblevenen zich te organiseeren; zoo vormde zich in de Transvaalkolonie de partij Het Volk, en in de Oranje-Rivierkolonie de partij Orangia Unie. Nederland, dat door de ZuidAfr.

Spoorw. Mij. belangen had in Zuid-Afrika, werd nu geheel en al uitgeschakeld. In 1905 gaf de Eng. reg. aan Transvaal een constitutie en in 1906 aan de Oranje-Rivierkolonie. In de volgende jaren streefde men naar het tot stand komen van een Unie der verschillende Eng. kol. in Zuid-Afrika. Den 31sten Mei 1910 kwam deze, voorbereid door Merriman, Malan, Jameson, de Wet, Botha, Steijn e. a., tot stand. Zetel van de reg., geleid door den gouv-gen., was Pretoria, zetel van de vertegenwoordiging Kaapstad. De vertegenwoordiging bestond uit een Wetgevenden Raad van 40 leden (de Koning en elke kolonie wijzen er 8 aan), en een Wetgevend Lichaam van 121 leden (Kaapland 51, Transvaal 36, Natal 17, Oranje-Vrijstaat 17). Actief en passief kiesrecht bezitten alleen de blanken.

De eerste gouv.gen. was Lord Gladstone en de eerste min. van de Unie Louis Botha. Er vormden zich een ZuidAfr. partij, samengesteld uit Eng. en Boeren, een Nationalistische partij, bestaande uit Boeren, voorts nog Unionisten, bestaande uit Engelschen. Bewegingen van arbeiders in Johannesburg (1913—14) werden door Botha met kracht onderdrukt. Een band met Engeland en de andere koloniën vormden de rijksconferenties te Londen. In 1914 wist Botha door te drijven, dat de Unie van Zuid-Afrika den oorlog zou verklaren aan Duitschland. Hiertegen verzetten zich Maritz, de Wet, Beyers en Kemp. Botha wist evenwel ’t verzet te onderdrukken, waarbij Beyers gedood werd en de Wet in gevangenschap geraakte. De troepen der Unie veroverden binnen korten tijd Zuid-West-Afrika en streden vervolgens onder bevel van Smuts in Duitsch Oost-Afrika.

Litt.: G. Mc.Theal, History of South Africa (4 dln. 1893); W. Douglas, Mackenzie, South Africa (1900); Hobson, The War in South Africa; W. v. Everdingen, De Oorlog in Zuid-Afrika (1915).