Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zeus

betekenis & definitie

Zeus - in de Grieksche mythologie de opperste god, zoon van Kronos en Rhea, echtgenoot van Hera, is de verpersoonlijking van den hemel, de vorst en de vader der goden, de beheerscher der menschen en de beschikker van alles wat op de wereld voorvalt. Zijn macht werd door niets of niemand beperkt, alleen door het noodlot (fatum). Hij troonde in den aether of op den top der bergen, meestal op dien van den Olympus, te midden der hemelsche goden. Hij ordende en regelde alle gebeurtenissen des hemels en der atmosfeer, het afwisselen van dag en nacht, van de jaargetijden en de jaren, van zonneschijn en regen, het waaien der winden en het woeden van het onweder.

Hij strafte hem, .die de gerechtigheid schond; hij waakte voor de instandhouding van familie, maatschappij en staat. De mythologie verhaalt, dat Kronos, uit vrees van door een van zijn zonen in het beheer van het heelal te worden vervangen, al zijn kinderen terstond na hun geboorte verslond. Doch bij de geboorte van Zeus wist Rhea hem te misleiden; zij liet hem een steen in windsels gewikkeld verslinden en verborg den kleinen god in een grot op het eiland Creta, waar hij werd grootgebracht door nimfen. Toen hij volwassen was, onttroonde hij Kronos en deelde het beheer van het heelal met zijn broeder Hades, die de onderwereld tot rijk ontving, en Poseidon, die de heerschappij over de wateren erlangde, terwijl hij zelf over den hemel en de aarde heerschte. Daarna had hij te strijden tegen de Titanen en de Giganten, die hij allen overwon en in den Tartarus slingerde. Bij godinnen, nimfen of sterfelijke vrouwen (Maia, Semele, Europa, Danae, Leda) verwekte hij een aantal kinderen, o. a. Apollo, Diana, Bacchus, Mercurius. Zijn ontrouw gaf meer dan eens aanleiding tot heftige tooneelen met zijn gemalin Hera, die zijn minnaressen en haar kinderen ijverzuchtig vervolgde.

Hij werd vereerd in alle Grieksche landen; de voornaamste centra van zijn dienst bevonden zich te Dodona, Olympia, Nemea, op den berg Ida in Troas en op Creta. Bijna geheel vereenzelvigd met Z. was Juppiter. In den aanvang werd Z. voorgesteld door een pyramide, een obelisk of zuil, doch naarmate de beschaving onder de Grieken vorderingen maakte en hun kunstzin toenam, werd hij meer en meer voorgesteld onder menschelijke gedaante. Gedurende de 6de eeuw v. C. verrees een groot aantal beelden van Z. en in de 5de eeuw stelde Phidias zijn type vast in den beroemden Olympischen Zeus. De god wordt hierin voorgesteld als een gebaard man in de kracht van zijn leven, met golvend en nederhangend haar, zittend op een troon; in de rechterhand houdt hij een schepter, waarop zich een adelaar bevindt, en in de linker een beeld der overwinning. De attributen van Z. zijn een schepter, een adelaar en de bliksem.