Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Verfstoffen

betekenis & definitie

Verfstoffen - Het is tegenwoordig vrijwel algemeen gewoonte onder dit begrip slechts te zamen te vatten de anorganische producten, die, met een geschikt bindmiddel (drogende olie, lijmwater, waterglas) aangemaakt, gebezigd kunnen worden voor het bedekken van voorwerpen met een blijvend gekleurde laag. De organische producten, zoowel de kunstmatige als de natuurlijke, duidt men algemeen aan met den naam „kleurstoffen”. Niet iedere gekleurde anorganische stof is een verfstof. Immers men stelt daarbij den eisch van een zekere duurzaamheid.

Het sterk oranje gekleurde natrium- of kaliumbichromaat b.v. zou, zoo het zich al na fijn malen in olie liet opnemen, daaruit door water onmiddellijk weg regenen. Slechts bij hooge uitzondering lossen de v. in het bindmiddel op. Algemeene regel is, dat zij daarin als uiterst fijn gemalen partikeltjes blijven zweven. Het verschil in brekingsindex tusschen de deeltjes en het bindmiddel veroorzaakt dan een verstrooiing van het licht, die zulk een aangemaakte verf min of meer ondoorschijnend doet zijn. Hoe grooter dit verschil, des te grooter is het „dekkend vermogen” van de verf, d. w. z. des te dunner is de laag, die noodig is om een ondergrond onzichtbaar te maken, d. w. z. in het algemeen, des te voordeeliger is de verf.

Bij zeer gering dekkend vermogen (of in het uiterste geval bij homogene of colloïdale oplossingen) ontstaan de lazuurverven in tegenstelling met de dekverven. Voor den gebruiker is verder van veel belang de vraag, hoeveel olie per K.G. droge verf wordt vereischt om een strijkbaar product te geven. Ook hierin loopen verschillende v. zeer sterk uiteen. Wij zullen ons overzicht indeelen naar de kleuren:

Witte.

a. Loodwit: voor de bereiding: zie LOODWIT. Het komt als verfstof onder tal van fantasienamen in den handel, in het bijzonder als Kremserwit. Het Hamburger-, Genueesche- en Venetiaansche wit zijn mengsels van loodwit en zwaarspaat. Loodwit behoort tot de verfstoffen met het allergrootste dekkend vermogen, grooter dan van zinkwit. Het heeft twee zeer groote bezwaren, n.l. zijn giftigheid: zie bij LOODVERGIFTIGING en zijn weinige bestendigheid tegen zwavelwaterstof, zooals dat door allerlei rottende stoffen wordt ontwikkeld.

Het kleurt daarmee spoedig zwart onder vorming van loodsulfide. Op kalkmuren is het evenmin bestendig ; het wordt dan geel. Met zwavelhoudende andere verfstoffen (ultramarijn, cadmiumgeel, lithopoon) kan het niet vermengd worden. Het vormt daarmee evenals boven het zwarte loodsulfide. Loodwit vraagt voor het uitstrijken weinig olie, en is dus ook uit dien hoofde zeer voordeelig in het gebruik.

b. Zinkwit, in chemischen zin zinkoxyde, ZnO, is de groote concurrent van het loodwit. Het heeft vóór, dat het weinig giftig is en veel minder gevoelig voor zwavelhoudende andere verven. Daarentegen is het duurder en bovendien dan nog minder dekkend. Het is niet bestand tegen zure dampen. Het wordt meestal bereid door verbranding van gloeienden zinkdamp met lucht en opvangen van het gevormde witte oxyde in buizen en kamers. Vooraan is dan het zinkwit nog vermengd met wat onverbrand zinkstof ; dit mengsel is ook als grijze verfstof in gebruik en wel als zinkgrijs. Het allerlaatst (dus achterin) neergeslagene is het witst en het fijnst en dus het best. Ons land produceert te Maastricht een groote hoeveelheid zinkwit.
c. Lithopoon is een mengsel van baryumsulfaat en zinksulfide, meestal verkregen door reactie tusschen opgelost baryumsulfide (uit zwaarspaat door gloeien met kool) en zinkchloride met natriumsulfaat. Het neerslag wordt afgefiltreerd, in ovens zwak gegloeid en dan plotseling in water afgekoeld. Eerst hierdoor krijgt het na het malen zijn dekkend vermogen, Het is ook. veelal bekend als Griffith’s wit, Orr’s wit, patentwit, enz. In sterk zonlicht wordt het grauw. Het mag niet met loodwit worden gemengd.
d. Permanentwit, barytwit, is fijngemalen kunstmatig baryumsulfaat (zwaarspaat). Het is bijzonder bestendig tegen atmospherische en andere chemische invloeden en niet giftig. Helaas is zijn dekkend vermogen in olie echter zeer gering. Het is dan ook in olieverven meestal als een vervalsching te beschouwen.
e. Krijtwit is al evenmin als olieverf geschikt. Het dekt dan weinig, en heeft bovendien een grauwe tint. Voor lijmverf is het zeer goed. Het is dikwijls van natuurlijken oorsprong: fijngemalen krijt; anders kunstmatig neergeslagen en geslibd calciumcarbonaat.
f. Titaanwit, de meest moderne representant der witte verfstoffen, is kunstmatig of natuurlijk titaandioxyde (rutiel). Het is voorloopig nog zeldzaam en duur, doch heeft een uitstekende dekkracht en is bovendien practisch ideaal bestendig en niet giftig.

Zwarte. Naast nog enkele natuurproducten komen hiervoor meer en meer fabrieksproducten in aanmerking, die zich laten samenvatten onder de namen:

a. Roet of zwartsel, verkregen door afzetting uit de lichtende, roetende vlammen van onvolledig verbrandende organische stoffen, v.n.l. hout, vetafval en minerale oliën. Het is dan zonder malen reeds volkomen fijn en daardoor goed dekkend. Door herhaald verhitten verwijdert men de teerachtige bestanddeelen, die het steeds bevat. De moderne Amerikaansche soorten uit aardolie of natuurgas zijn voortreffelijk. Alle deze producten drogen met olie slechts zeer langzaam. Zij bestaan uit bijna zuivere koolstof.
b. Beenzwart en wijngaardzwart zijn verkolingsproducten van beenderresten resp. druivenpersresidu. Zij zijn dus niet uit de vlam afgezet, doch blijven bij de droge verhitting van genoemde stoffen achter. Zij hebben dienovereenkomstig een zeer hoog aschgehalte (25—75 %). Hun dekkracht is daardoor evenzeer veel geringer. Ook moeten zij gemalen worden. Beide komen in den Nederlandschen handel veel voor als z.g. Rijtuigzwart. Van de natuurlijke zwarte verfstoffen is vnl. de Grafiet te noemen.

R o o d e. Alle tot nu gebezigde mooie roode verfstoffen hebben de eigenschap gemeen, dat zij weinig lichtecht zijn.

a. Vermiljoen of cinnober is kwiksulfide, HgS, dat als verfstof meestal niet uit het natuurlijke product, doch kunstmatig door samenwrijven van kwikzilver en zwavel met een oplossing van kaliumhydroxyde wordt verkregen. Het is zeer fraai van kleur en niet giftig; daarentegen is het duur en wordt het aan het licht spoedig zwart.
b. Menie is reeds besproken ; zie MENIE. Als verfstof heeft het alle voordeelen der loodverfstoffen: groote dekkracht, weinig olie, snelle droging ; doch ook het nadeel: giftigheid. Het is vooral van belang als dekverf voor ijzerconstructies.
c. IJzermenie, verkregen door verhitting van ijzersulfaat, is al naar de temperatuur en duur der verhitting rood tot bruin gekleurd. Het bestaat in hoofdzaak uit ijzeroxyde, Fe203, doch meestal nog resten zwavelzuur. De behoorlijk roode soorten zijn bekend als Engelsch rood. Zij zijn geheel lichtecht en weerecht, redelijk dekkend en drogend, doch zelden fraai helder van tint. Zoo het zwavelzuur bevat, is het gebruik als ijzerverf sterk af te keuren. — d. Realgar, roode arsenik, is een arseendisulfide, As2S2; komt in de natuur voor en wordt ook kunstmatig gemaakt uit arsenik en zwavel door sublimatie. In het laatste geval is zij sterk giftig; de natuurlijke niet. De onzekerheid dienaangaande belemmert terecht de toepassing van deze fraaie kleurstof zeer sterk.
e. Chromaatrood; zie bij gele verfstoffen onder chromaatgeel.
f. Florentijnsche lak of kraplak is een organische olieverfstof, meestal met alizarine, of ook met cochenille of Brazielhoutextract bereid. Zij droogt zeer slecht.
g. Cadmiumrood is in hoofdzaak cadmiumsulfoselenide. Een moderne kunstschilderverf.

Blauwe, a. Berlijnsch blauw, bereid uit ferrosulfaat met natriumferrocyanide en oxydatie (o. a. met chloorkalk en zoutzuur) van het ontstane witte praecipitaat. Het heeft een ietwat wisselende chemische samenstelling, die echter nadert tot Fe4[Fe(CN)6]3. De verschillende nuances zijn bekend als Parijsch blauw, Staalblauw, enz. Het dekt slecht, is zeer gevoelig voor kalk en andere alkalische stoffen en vraagt veel olie. Het is, in tegenstelling met de gangbare meening, niet bepaald giftig.

b. Ultramarijn. Deze belangrijke verfstof is een kunstmatige volledige nabootsing van de als lazuursteen vroeger waardevolle edelsteen. Men verkrijgt het (Gmelin, Guimet, Büchner) door samensmelten van zand, klei, soda, houtskool en zwavel, soms nog bovendien hars. De chemische reactie, die zich daarbij afspeelt, ligt nog vrijwel in het duister. Het resultaat is een verfstof, die volmaakt kalk-, licht en weerecht is, doch helaas niet bestand is tegen zuren, die haar ontleden onder ontwikkeling van zwavelwaterstof. Behalve zuiver blauwe tinten worden door kleine variaties in het uitgangsmengsel en de wijze van verhitten ook zuiver groene en violette en alle mogelijke tusschengelegen nuances gemaakt. „Blauwsel” is meestal in hoofdzaak ultramarijn.
c. Smalt is feitelijk niet anders dan fijngemalen blauw glas, dat door cobaltoxyde blauw gekleurd is. Het wordt gemaakt door samensmelten van cobaltertsen met zand en potasch. Daarop volgt uiterst fijn malen. Het is practisch tegen alles volledig bestand; daarentegen duur en weinig dekkend.
d. Bremerblauw, zie Bremergroen bij GROENE VERFSTOFFEN (Suppl.).— Thénard’s blauw is cobaltaluminaat: ook Saksisch blauw.

Groene, a. Groene koperverfstoffen, Bremergroen, Spaansch groen (groenspaan). Het eerste is een basisch kopercarbonaat, op zich zelf blauw gekleurd; met olie vormt het evenwel groene vetzure verbindingen. Het tweede is een basisch koperacetaat. Beide zijn giftig en weinig duurzaam en slecht dekkend. Hun algemeen gebruik loopt daarom sterk achteruit.

Tal van bijmengselen en variaties leverden allerlei bijzondere soorten. Scheele’s groen is het zuivere koperarseniet, Schweinfürter groen bevat arseniet en acetaat. Dito het Panjsche groen. Berggroen bevat basisch kopercarbonaat. Brunswijker groen is het basische chloride.

b. Chroomgroen, Guignet’s groen, bevat in hoofdzaak het chroomoxyde Cr203, daarnaast dikwijls ook het hydroxyde en het boraat. Verschillende variëteiten behooren tot de lazuurverfstoffen, vooral de boraathoudende. Niet te verwarren met chromaatgroen (zie ben.). Zeer resistent en kleurhoudend, doch duur, en dus weinig toegepast. Andere namen: Permanentgroen, Victoriagroen.
c. Riumann’s groen of cobaltgroen of Saksisch groen is cobaltzinkaat, zeer bestendig, doch duur en dus slechts voor kunstschilderwerk toegepast.
d. Chromaatgroen is een mengsel van chromaatgeel (zie ben.) en Berlijnsch blauw in allerlei verhoudingen en kleuren. Zeer algemeen toegepast voor gewoon goedkoop schilderwerk. Bij onvoldoende menging zakt het uit in een blauwe en een gele laag. De eigenschappen van beide bestanddeelen komen hier gecombineerd voor. Dikwijls vermengd met Bremergroen.
e. Zinkgroen, evenals het bovenstaande een mengverf, n.l. uit Berlijnsch blauw en zinkgeel. Het is minder dekkend en minder bestendig tegen de atmospherische invloeden dan het bovenstaande. Het mist echter de nadeelen der loodverven (giftigheid en aantasting door zwavelwaterstof).
f. Veronesergroen, een natuurproduct, hoofdzakelijk bestaande uit groenaarde, glauconiet (Suppl.), dus een aluminiumhoudend kalium ijzersilicaat. Als kunstschilderverf zeer gewaardeerd.

Gele en B r u i n e.

a. Chromaatgeel is in chemischen zin loodchromaat, Pb2Cr05 en vormt de belangrijkste gele verfstof. Het wordt bereid door praecipitatie van loodacetaat met natriumbichromaat. Door de ontstane stof met natriumhydroxyde te koken, gaat zij over in meer oranjeroode soorten (chromaatrood). Wellicht ontstaat daarbij in hoofdzaak Pb2Cr05. Chromaatgeel en -rood zijn goed licht- en weerbestendig, uitstekend dekkend en vragen weinig olie. Zij zijn echter als loodverven giftig en niet bestand tegen zwavelwaterstof. Ook tegen alkalische stoffen als kalk en zinkwit zijn zij niet goed bestand.
b. Zinkgeel of stalgeel is het overeenkomstige zinkchromaat. Het staat in alle opzichten bij het bovenstaande ten achter. Alleen is het minder giftig. Speciaal is het weinig weerbestendig, daar het in water merkbaar oplosbaar is.
c. Barytgeel of ultramarijngeel is baryumchromaat. Zeer bestendig doch weinig dekkend.
d. Operment of auripigment is geel zwavelarseen, As2S3; in de natuur gevonden of kunstmatig bereid. Evenals bij realgar (z. b.) is het kunstmatige zeer giftig, en dus ondanks zijn fraaie kleur weinig aan te bevelen (Koningsgeel).
e. Napelsch geel of antimoongeel is loodantimonaat, zeer giftig. Daarom alleen als kunstschilderverf gebruikt wegens zijn fraaie kleur.
f. Cadmiumgeel is cadmiumsulfide, zeer lichtbestendig, en door variatie in de bereiding in allerlei nuances (citroen tot oranje) te verkrijgen. Van groot belang als kunstschilderverf, maar duur.
g. Gele oker, een aardverfstof, bestaande uit kleiachtige stoffen, die door ijzeroxydhydraten geel tot bruin gekleurd zijn. De okersoorten behooren tot de oudst gebezigde verfstoffen. De goede soorten dekken goed, alle zijn volmaakt lichtbestendig. Zij drogen slecht en moeten dus met loodwit of siccatieven gemengd worden. De terra di Siena of bolus is een zeer goede soort. Zij bevat zeer veel ijzeroxyd en is dus sterker gekleurd. Door branden gaat de gele kleur over in een meer zuiver bruine.
h. Mangaanbruin is in hoofdzaak mangaanoxyde Mn304, bereid uit mangaancarbonaat met chloorkalk. Ook bekend als bister of mineraalbister of mangaanbister i. Zie UMBRA. Variëteiten Kasselerbruin, van Dijck-bruin.

Diversen, a. Mangaanviolet is in hoofdzaak mangaanphosphaat, zeer bestendig doch duur. Ook bekend als Nürnberger Violet.

b. Goudbrons is meestal mussiefgoud, stannisulfide of operment.
c. Zilverbrons is tegenwoordig meestal aluminiumpoeder. Beide laatste niet zelden ter verhooging van de schittering gemengd met glimmer.
d. Staalbrons, zie WOLFRAAMBRONS.
e. Uraangeel is natriumuranaat, slechts zelden als verfstof, meestal als porselein- en glaskleurstof toegepast.