Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Veenkoloniën

betekenis & definitie

Veenkoloniën - Hoewel iedere nederzetting in een veenstreek een Veenkolonie zou kunnen worden genoemd, verstaat men hieronder toch in den regel slechts de dorpen en nederzettingen in de vroegere of nog in exploitatie zijnde hoogveenstreken. De meest bekende in ons land zijn de Groningsche en Drentsche V. met het Stadskanaal en zijn neven- en zijkanalen als hartader. Een Veenkolonie is in den regel gekarakteriseerd door één of twee parallel loopende hoofdkanalen (hoofddiep), waarin op afstanden van 160—200 Meter aan ééne of aan beide zijden zijkanalen (wijken) uitmonden. Al deze kanalen hebben tijdens de vervening gediend voor den afvoer van turf.

Langs één zijde van het hoofdkanaal — of tusschen de beide hoofdkanalen, indien er twee zijn—, is het dorp gebouwd, hetwelk dus bestaat uit één of twee rijen huizen zonder zijstraten. Aan den overkant wonen de landbouwers. Hoewel in hoofdzaak overeenkomstig dit type, is soms een eenigszins gewijzigd systeem gevolgd. Zoo onderscheidt men V. met blokaanleg, met achterwijken, enz. (Litt. b.v. Grondverbetering, IIe deel van Ten Rodengate Marissen). Zeer oude V. zijn dikwijls veel minder systematisch aangelegd ; in enkele gevallen ontbreken zelfs de wegen en moet het verkeer over voetpaden met vele voetbruggetjes en overigens met schuiten langs de kanalen plaats hebben (b.v. in het Hollandsche Veld in de gem.

Hoogeveen). Weer in andere gevallen is de vervening voor eigen gebruik in zeer langzaam tempo geschied, waarbij men den duren aanleg der kanalen heeft nagelaten. In dat geval herinnert niets meer aan de vroegere vervening dan een strook-dorp en misschien hier en daar, ver achteruit van de huizenrij, een klein blokje veen. Dit is b.v. de toestand in Staphorst en Rouveen.