Veeartsenijschool - inrichting, waar theoretisch en praktisch onderwijs wordt gegeven in al de vakken, welke voor den veearts na een behoorlijke algemeene vooropleiding noodig zijn. Dit onderwijs bestaat uit twee gedeelten, het propaedeutisch en het eigenlijk veeartsenijkundig. Het eerste omvat natuur- en scheikunde, plant- en dierkunde, ontleedkunde, physiologie en hoefkunde; het tweede behalve beoordeelingsleer en raskennis der huisdieren, gezondheidsleer, en algemeene en bijzondere veeteelt, algemeene en bijzondere ziektekunde, geneesleer, heelkunde en operatieleer, verder geneesmiddel- en vergifleer, verloskunde, ziektekundige ontleedkunde en kennis van menschelijke voedings- en genotmiddelen van dierlijken oorsprong. Na met succes volbrachte studie kan het diploma van veearts worden verkregen.
De eerste veeartsenijscholen werden opgericht in Frankrijk in 1761 te Lyon en in 1765 te Alfort bij Parijs, beide door Claude Bourgelat. Het voorbeeld, door Frankrijk gegeven, werd weldra door de meeste landen in Europa gevolgd. Ook in Nederland werd reeds in 1789 door Lamb. Aartsen aangedrongen op de stichting van landbouw- en veeartsenijscholen. In 1796 werd door de Maatschappij van den Landbouw een prijsvraag uitgeschreven voor een plan, waarnaar een veeartsenijschool zou kunnen worden tot stand gebracht; in 1798 kwam hierop een antwoord in van Bennett, waaraan in 1799 een gouden medaille werd toegekend. In 1802 werd er op gewezen, dat zij uit het Fonds van den Landbouw betaald zou kunnen worden, in 1804 wees Le Francq van Berkhey nog eens op de noodzakelijkheid en in 1807 kwam het zelfs tot een begin van uitvoering in Zutfen, maar het duurde desondanks tot 1821, vóór de Veeartsenijschool te Utrecht werd geopend. Na een begin op bescheiden schaal had vooral in 1851 en in 1881 reorganisatie plaats van het onderwijs en uitbreiding van het aantal leeraren.
Na het in werking treden van de wet op de uitoefening der veeartsenijkunde in 1874 en vooral na de reorganisatie van het onderwijs in 1881, begon het bloeitijdperk der veeartsenijschool, totdat zij in 1918 werd verheven tot Veeartsenijkundige Hoogeschool. Dit ging gepaard met eenige uitbreiding van het wetenschappelijk personeel en reorganisatie van het onderwijs, waardoor tevens de duur van de studie iets langer werd. Terwijl het vroeger van het begin af in vier jaren mogelijk was het diploma van veearts te behalen, zijn daarvoor thans minstens vijf jaar noodig. Het wetenschappelijk personeel bestaat nu uit 13 gewone hoogleeraren en 2 buitengewone, 5 lectoren, 1 privaatdocent, 17 conservatoren en prosectoren en een tiental assistenten. Het College van Curatoren der Veeartsenijkundige Hoogeschool bestaat uit 5 leden, waaraan een secretaris toegevoegd is. De Senaat bestaat uit de gewone hoogleeraren, uit wier midden telkens voor één jaar de Rector Magnificus en de secretaris worden benoemd.