Umbelliferen - Schermbloemigen, plantenfamilie der Choripetalen, met Cornaceeën en Araliaceeënj te zamen de orde der Umbelliflorae vormend. Het is een zeer karakteristieke en daardoor bijna steeds gemakkelijk te herkennen familie. Het zijn éénjarige of overblijvende kruiden, soms zeer groot, met een penwortel of wortelstok, een hollen stengel met verspreide bladeren, die meest een groote bladscheede hebben en waarvan de bladschijf herhaaldelijk is ingesneden. De kleine bloemen zitten in enkelvoudige of samengestelde schermen.
Zij zijn 5-tallig, hebben een zeer kleinen, vaak nauwelijks zichtbaren kelk, 5 bloembladeren, 5 meeldraden, die met de bloembladeren afwisselen, en een onderstandig, tweehokkig vruchtbeginsel met één zaadknop in ieder hokje. De beide stijlen staan op een stijlkussen, dat meest honig afscheidt en den top van het vruchtbeginsel bedekt. De vrucht is een splitvrucht (dubbele dopvrucht) van zeer typischen bouw. De deelvruchten hangen aan een steeltje. Iedere deelvrucht heeft 6 ribben, drie aan de rugzijde en twee op zijde (zie de plaat Vruchtvormen, fig. 7). Tusschen de ribben in den vruchtwand zitten oliegangen, die met aetherische olie zijn gevuld. Hierom worden tal van soorten van Umbelliferen gekweekt. Ook in stengel en wortel komen oliegangen voor.
Het zaad is vast met den vruchtwand verbonden. Het heeft een kleine kiem en een hoomachtig, vaak oliehoudend kiemwit (endosperm). Er zijn een aantal uitzonderingen op de boven aangegeven kenmerken. Zoo heeft Hydrocotyle, de Waternavel, cirkelronde, schildvormige aangehechte bladeren, Astrantia één- en tweeslachtige bloemen, Eryngium bijna zittende bloemen, zoodat het scherm op het hoofdje van een Composiet gelijkt. Vele IJ. hebben ook zygomorfe bloemen, vooral die aan de buitenzijde van het scherm. De familie omvat ongeveer 2600 soorten, waarvan een groot aantal worden gekweekt, hetzij om de vruchten, b.v. Coriandrum, Cuminum (Komijn), Carum (Karwij), Pimpinella (Anijs), Foeniculum (Venkel), Anethum (Dille), hetzij als groenten of toekruiden, b.v. Anthriscus, Apium (Selderij), Petroselinum (Peterselie), Pastinaca, Daucus (Wortel, Peen), hetzij als geneesmiddel en vaak tevens vergiftig, b.v. Conium (Scherling), Oenanthe (Watervenkel), Levisticum, Angelica, hetzij om de hars, die zij leveren, b.v. Ferula (Asa foetida), Dorema (Ammoniacum), Azorella (Bolaxhars). Sierplant is Heracleum.