Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Theodicee

betekenis & definitie

Theodicee - (Gr. uit: theos = God, en dikaio = rechtvaardigen, dus: rechtvaardiging van het godsbestuur). In alle hoogere religie heeft de mensch het kwaad (zoowel het fysieke als het zedelijk kwaad) niet alleen als een hinder, maar ook als een probleem gevoeld. De vraag drong zich overal op: hoe is het mogelijk, dat in de wereld (die door de meeste religies als door een goeden God geschapen en bestuurd wordt gedacht), lijden en zonde is? In de antwoorden op die vraag blijkt meestal de neiging om niet alleen het probleem van het kwaad te verklaren, maar ook om langs religieus-filosofischen weg den mensch van het kwaad te verlossen (de filosofie wordt heilsleer).

Men kan twee groote groepen onderscheiden :

1. de t., die het probleem oplost door het kwaad van God los te maken;
2. die het doet door het reëele bestaan van het kwaad te ontkennen. — Ad 1 mum : Dat kan weer op verschillende wijzen geschieden:
a. door het bestaan van God te ontkennen, zooals in het Boeddhisme. Volgens het Boeddhisme is de wereld niet door een god geschapen, noch wordt door een god bestuurd. Het heele wereldverloop is volgens het Boeddhisme één reusachtig mechanisme, dat door de ijzeren wet der kausaliteit (karma) wordt geregeerd. In dien eindeloozen kringloop van verschijnen en verdwijnen, heeft ook de mensch zijn noodwendige plaats; in een lange rij van reïnkarnaties ontvangt hij telkens een nieuwen bestaansvorm, waarvan het karakter volkomen wordt beheerscht door de vorige inkarnatie. Het kwaad, dat de mensch overkomt, is niet anders dan de vrucht (falam) van zijn daden in een vorig bestaan. Het kwaad is dus een noodwendige schakel in den keten der kausaliteit, die de materieele wereld samenhoudt, en deze kausaliteit houdt op, zoodra het materieele bestaan ophoudt. In zijn pogen om het kwaad in de wereld te verklaren (en tevens te overwinnen), offert het Boeddhisme dus zoowel god als de wereld op: God bestaat niet en de wereld moet niet bestaan.
b. Een geheel andere poging tot „verklaring” van het kwaad in de wereld is het dualisme, dat zijn principieelste uitdrukking vindt in het Mazdeïsme. Het dualisme stelt van den beginne af een booze macht tegenover God, en de wereld is het tooneel van een onophoudelijken strijd tusschen die beide machten, licht en duisternis, goed en kwaad. Waar volgens het Boeddhisme het kwaad noodzakelijk is, zoolang de wereld bestaat (want het leven zelf is lijden), is volgens het Mazdeïsme het kwaad het „nicht-sein-sollende”, dat met God niets te maken heeft, en overwonnen worden moet. De tweede groote lijn is: het kwaad te ontkennen als reëele macht.

Het scherpst gebeurt dat in a. de akosmische filosofie van het Brahmanisme en Hindoeïsme, door de stoffelijke wereld der veelheid, waarin het kwaad zich openbaart, een werkelijk bestaan te ontzeggen. De wereld is maya, schijn. Het eenig reëel bestaande is Brahman-Atman, het goddelijk Zijn. De verloste, die dat „weet”, kent en erkent geen kwaad meer, omdat voor hem niets anders bestaat dan het goddelijke Al-Eene, waarmee hijzelf identiek is. Hier loopt dus de ontkenning van het kwaad uit op ontkenning van de wereld.

b. Van geheel anderen aard is de t. van de Stoa ; deze is meer aesthetisch dan religieus. De pantheïstische filosofie van de Stoa gaat uit van den kosmos als harmonisch geheel. Door de oneindige harmonie van het universum worden alle individueele disharmonieën verslonden. Wat ons, van ons klein-individualistisch standpunt uit, „kwaad” lijkt, is niet anders dan een schakel in den grooten keten van het goddelijk geheel, en zoodra wij het maar zien als deel van het harmonisch geheel, blijkt het kwaad inderdaad goed te zijn: medewerkend tot het ééne groote doel. Het streven van den mensch moet daarom zijn: overeenkomstig die harmonische natuur te leven; daardoor wordt het individueele schijnbare „kwaad” geabsorbeerd. Hier is verwantschap met de Indische Brahman-leer; alleen dat ze niet akosmisch is.
c. Tot deze groep (ontkenning van het kwaad) behoort ook de t. van het Neo-Platonisme. Voor het Neo-Platonisme bestaat er maar één absoluut Zijn, dat (als licht) naar alle zijden uitstraalt. De lichtdeeltjes, die zich daarbij het verst van de lichtbron (het absolute Zijn) verwijderen, verwijderen zich daarmee tevens van het ware Zijn, naderen het niet-zijn, hebben aldoor minder zijns-realiteit, totdat ze aankomen bij de materie, d. i. het niet-zijn. En waar het ware Zijn identiek is met het goede, is de materie (het niet-zijn) gelijk aan het Booze. Het kwaad is dus het niet-zijnde, de negatie van het goede. De religieuse filosofie van het Neo-Platonisme leert dienovereenkomstig, dat de verlossing van het kwaad is: de opstijging der ziel uit het niet-zijn naar het Zijn. Ook hier is dus het kwaad verklaard en tevens overwonnen door het te ontkennen.