Tandheelkunde - dat gedeelte der heelkunde, dat zich bezighoudt met de verzorging van en de operatiën aan de tanden. Het omvat:
1° de orthodontie, de leer en uitoefening van de regeling der plaatsing der tanden.
2° de prothetische t., die zich bezighoudt met het vervaardigen en plaatsen van kunstgebitten.
3° de conserveerende t., wier doel het is, zieke tanden te behouden, de zieke gedeelten te verwijderen en door het aanbrengen van vullingen de functie der tanden te behouden.
Eindelijk 4° de operatieve t., die bestaat in ’t uittrekken van tanden en daarmede in verband staande operaties. De t. mag worden uitgeoefend door den tandarts.
De t. werd reeds door de Egyptenaren tot een hoogen trap van bloei gebracht. Getuigen daarvoor zijn papyri en Herodotos. Dat Grieken, Etrusken en Romeinen het in dit opzicht al zeer ver gebracht hadden, bewijzen niet alleen de juiste opmerkingen bij verschillende schrijvers, maar ook schedels met wel verzorgde gebitten, waarvan de gouden kronen en goede plombeeringen tandartsen van heden met bewondering vervullen.