Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Stroo

betekenis & definitie

Stroo - zijn de gedroogde planten der voedergewassen, welke men voor het winnen van de zaden rijp heeft laten worden. Wij kennen vooral haver-, rogge-, tarwe- en gerstestroo en het stroo van erwten en boonen. Stroo is zeer rijk aan ruwvezel en vrij arm aan voedende bestanddeelen. Voor den kauw- en verteringsarbeid zijn meermalen meer calorieën noodig, dan het bij vertering aan energie levert.

Voor herkauwers vooral is stroo nuttig als buikvulsel. Het bladerijkste stroo is het best als voedsel, vooral haver- en tarwestroo. Roggestroo wordt in den regel als haksel gevoederd aan herkauwers, doch ook aan paarden. Bij het eten van gerstestroo hebben de dieren dikwijls last van de kafnaalden. Stroo van erwten en boonen wordt wel als bijvoeder gegeven. Stroo wordt verder vooral gebezigd als strooisel in den stal. Het resorbeert veel urine en veel ammoniak en levert later een goeden mest. Vooral roggestroo, dat weinig bladrijk is en niet te veel bij het dorschen gekneusd, is het best voor strooisel geschikt.