Stippels - bij planten zijn dunnere plekken in celwanden. Zij zijn vooral duidelijk, wanneer de celwand overigens zeer dik is en zij doen zich dan voor als een stippelmembraan, die aan weerskanten begrensd wordt door een stippelkanaal. Dit kanaal is bij gewone stippels, zooals zij bij parenchymcellen voorkomen, overal even wijd, dus cylindrisch. Zulke s. spelen een rol bij het stoftransport van de eene cel naar de andere.
Daarnevens kent men spleets., meestal met schuin oploopende spleet bij de vezels en hofstippels, die in de tracheïdale elementen van het hout worden aangetroffen. Het hofstippelkanaal is kegelvormig, met den afgeknotten top gekeerd naar de celholte toe, de basis naar de membraan; deze is in het midden verdikt en daar ondoorlaatbaar voor water, (torus), terwijl de rand of margo zeer gemakkelijk water doorlaat. Bij het watertransport door het hout spelen deze hofs. de rol van een klepinrichting. Eenzijdig aangedrukte hofs. zijn voor water ondoorlaatbaar; zij zijn oorzaak, dat hout gebezigd kan worden om het doorgaan van water tegen te houden (houten schepen, klompen, enz.).