Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Slaap

betekenis & definitie

Slaap - is de toestand in het organisme van volslagen rust, die met verlies van bewustzijn gepaard gaat. De s. keert eens in een etmaal terug en wel tegen den avond of nacht, behalve bij de nachtdieren, die dan juist ontwaken. Naast den periodieken s. staat de veel langer durende winterslaap. De dagelijksche s. duurt ongeveer 8 uur, bij kleine kinderen langer, bij oude menschen korter.

Tijdens den s. zijn alle functies van het lichaam gedaald, pols en ademhaling gaan langzamer, de stofwisseling is afgenomen. De reflexen van het centrale zenuwstelsel kunnen zich onbelemmerd uiten; de gedachten hebben niet de normale opeenvolging als bij het waken (droom). De oogen zijn tijdens den slaap gesloten, de oogbollen zijn naar boven gedraaid. Door de geringere stofwisseling is de warmteproductie geringer en neemt de lichaamstemperatuur af. Het gevoel van honger is bij het ontwaken in verband daarmede veel geringer dan bij een zelfden tijdsverloop in wakenden toestand.

Het inslapen geschiedt verschillend, bij den een vrij snel, bij den ander langzaam. Nooit kan men zich het oogenblik herinneren, waarop men insliep. Het langst blijft de gevoeligheid voor geluidsindrukken, die ook weer het eerst terugkeert bij het ontwaken (wekken!). De diepte van den slaap neemt in de eerste twee uur toe; dan is het diepste punt bereikt en wordt de s. regelmatig oppervlakkiger, totdat ten slotte een geringe prikkel het ontwaken doet plaats grijpen.