Schelvisch - Gadus aeglefinus, visch uit de familie der Schelvischachtigen (Gadidae). Lichaam slechts weinig zijdelings afgeplat, met 3 rugvinnen, waarvan de voorste nagenoeg driehoekig en duidelijk hooger dan de beide volgende is, en 2 anaalvinnen. Buikvinnen keelstandig, schubben groot met gave randen, kindraad korter dan de diameter van het oog. Kleur aan de rugzijde grijsbruin, op de flanken en buik zilvergrijs, zijstreep zwart.
Op de zijstreep bevindt zich ter weerszijden, boven de borstvinnen, een rondachtige zwarte vlek, volgens de legende de afdruk van Sint Petrus’ duim en wijsvinger. Kan tot 90 c.M. lang worden. In de Noordzee komt de schelvisch veelvuldig voor, doch vooral in het Noordelijk deel. Vroeger hielden zich in den winter talrijke scholen in de nabijheid onzer kusten op, die vanaf de Noordzee-eilanden met de beug gevangen werden, doch tegenwoordig schijnt de groote schelvisch minder talrijk te zijn dan vroeger, tengevolge waarvan die scholen niet zoo dicht meer zijn, dat het de moeite loont erop te visschen. De schelvisch plant zich in Maart— Mei in het Noordelijk deel der Noordzee ten N. van de Doggersbank voort. De eieren zijn pelagisch en ontwikkelen zich snel. De larven en jonge vischjes leven gedurende geruimen tijd pelagisch, langer dan de kabeljauw, en houden zich hun geheele leven ver van de kust in open zee op. In tegenstelling met den kabeljauw voedt zich de schelvisch in hoofdzaak met weekdieren, wormen, slangsterren en andere in en op modder levende dieren.
De leeftijd der schelvisschen is gemakkelijk uit de structuur der schubben af te leiden, die ook hier duidelijke jaarringen vertoonen. Zij worden geslachtsrijp in hun 4de en 5de levensjaar. De schelvisch is een der voornaamste onzer handelsvisschen en vormt met de schol het voornaamste produkt der trawlvisscherij in de Noordzee. Vooral in het najaar worden groote scholen op de Doggersbank aangetroffen, die daar azen op de kuit van den Doggersbankharing (zie onder HARING). Vroeger werd ook veel schelvisch gevangen met de beug: thans minder; deze wordt levend gehouden in bunnen en levend ter markt gebracht. Deze schelvisch is beter van kwaliteit dan de trawlschelvisch, die altijd korter of langer tijd op ijs heeft gelegen, doch uitteraard veel duurder. Is de schelvisch onder en door het snijden gestorven, zoodat de spieren samengekrompen en de wervelkolom krom getrokken is, dan noemt men den schelvisch „krimp”, een woord, dat ook voor andere rondvisschen als zalm, kabeljauw e. d. wordt gebezigd. Ten onzent wordt de schelvisch meestal, gekookt, met botersaus genuttigd, maar in Engeland eet men haar veelal gerookt („smoked haddock”). — Met den naam „Noorschen schelvisch” wordt een visch uit de familie der Scorpaenidae aangeduid, Sebastes norvegicus, die op onze kusten slechts zelden aangetroffen en voornamelijk in de diepere Noordelijke Noordzee gevangen en vandaar ook ten onzent wel aangevoerd wordt.