Schaaldieren - Crustacea, een klasse der Geleedpootige dieren. Waterdieren met kieuwen ; een aantal vormen echter zijn aangepast aan het landleven. De huid is bedekt met een chitinelaag, die stevigheid verkrijgt door tusschenvoeging van kalk. Het is onmogelijk een gemiddeld type voor de sch. aan te geven ; het enorme aantal hiertoe behoorende vormen leeft op zoo verschillende plaatsen en op zoo verschillende wijze, dat de bouw eveneens zeer groote verschillen zal moeten aanwijzen.
Zoo vindt men sch. in open zee, aan kusten, in zoet water, op het land, zelfs op boomen; meestal zijn het roovers ; vele echter ook parasieten en deze laatste toonen de meest afwijkende lichaamsvormen. Aangezien het pantser weinig groeien kan, moeten de dieren van tijd tot tijd vervellen. Zooals bij alle Geleedpootige dieren bestaat het lichaam uit een aantal ringen, dat zeer verschillend is ; steeds zijn de voorste — in verschillend aantal — tot den kop versmolten, die de twee paar voelsprieten, de drie paar kaken en de kaakpooten draagt. Maar ook achter den kop gelegen ringen kunnen versmelten tot een borststuk (thorax), zoodat alleen het achterlijf den oorspronkelijken bouw uit ringen dan nog vertoont. Zelfs kunnen kop en thorax tot één geheel versmelten, bedekt door een ongeleed pantser. Aan den thorax zijn bij landdieren de looppooten bevestigd ; kunnen zij tevens zwemmen, dan draagt het achterlijf de zwempooten in den regel.
De meesten zijn éénsiachtig en planten zich voort door eieren. De grootte varieert sterk ; de Japansche reuzenkrab heeft schaarpooten, die meer dan 3 M. spannen ; het lichaam is 50 c.M. lang. De meeste echter blijven Hein ; zijn soms uiterst gering in afmetingen. Van de talrijke ordes mogen genoemd worden de roeipootkreeften (zie plaat Schaaldieren I, fig. 1 en 2); de bladpootkreeften met bladvormige pooten, waaraan de kieuwen bevestigd zijn (fig. 4 en 5); hiertoe behoort Apus, met groot rugschild, die in plassen b.v. in Gelderland voorkomt; de rankpootkreeften (fig. 3); de mosselkreeften (fig. 6); de vlookreeften (plaat II, fig. 5 en 6); de pissebedden (fig. 4) en de tienpootkreeften (fig. 1 en 3). De sprinkhaankreeft (Squilla mantis, fig. 2) behoort tot de orde der mondpootigen, van welke niet minder dan 5 paar pooten dienst doen bij de voedselopname (kaakpooten) ; het tweede paar van deze vormt groote grijppooten ; leeft in de Middellandsche zee. Verwant met de schaaldieren is ook de degenkrab (fig. 7).