Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Plinius

betekenis & definitie

Plinius, - 1) Caius P. Secundus, bijgenaamd Maior, de Oudere, geb. 23 n. C. te Comum in Boven-Italië; na Varro de grootste encyclopaedist der Romeinen. Na te Rome een uitstekende opvoeding te hebben genoten, nam hij als kavalerie-officier deel aan veldtochten in Germanië, bekleedde onder Vespasianus in verscheidene provinciën gewichtige betrekkingen, werd eindelijk admiraal van de te Misenum gestationneerde vloot en kwam om het leven bij de uitbarsting van den Vesuvius op 24 Aug. 79 als offer zijner dorst naar wetenschap, zooals zijn neef, Plinius de Jongere, in een brief aan zijn vriend Tacitus (Ep. VI 16) ons heeft beschreven.

Die neef was ook de erfgenaam van de letterkundige nalatenschap zijns ooms, 160 aan weerszijden dicht beschreven rollen met excerpten, welke deze trots zijn vele ambtsbezigheden uit een menigte werken had bijeenverzameld. Zijn geschriften liepen over de meest verscheidene onderwerpen, het krijgswezen, de welsprekendheid, de spraakkunst en de historie, maar slechts zijn hoofdwerk is ons bewaard gebleven, n.l. de Naturalis Historia, in 37 boeken in het jaar 77 uitgegeven:

I. voorrede met opdracht aan Titus, alsmede een inhouds- en bronnenopgave, II. een mathematisch-natuurkundige beschrijving van het heelal, III—VI. aardrijkskunde, VII anthropologie en physiologie van den mensch, VIII— XI. dierkunde, XII—XIX. plantkunde, waarvan XVII. boomkweekerij, XVIII en XIX. land- en tuinbouw, XX—XXVII. plantaardige- en XXVIII—XXXII. dierlijke geneesmiddelen, XXXIII— XXXVII. mineralogie.

Deze „Kosmos” bevat, volgens zijn eigen opgave, aanteekeningen over meer dan 20.000 merkwaardige zaken, bijeenvergaard uit 2000 deelen van bijna 500 Gr. en Rom. schrijvers en met toevoegselen van hemzelven. Het spreekt vanzelf, dat een zoo reusachtig werk, ondanks zijn grooten ijver en geleerdheid, vele gebreken heeft: het ontbrak hem aan zaakkennis en critiek; dikwijls heeft lichtgeloovigheid hem parten gespeeld. Daar hij bij zijn natuurbeschouwing steeds haar betrekking tot het menschelijk leven in het oog houdt, dwaalt hij op sommige punten — voor ons dikwijls de interessantste — vaak ver van zijn onderwerp af: zoo bevatten XXXIV—XXXVI een kunstgeschiedenis, die voor ons door het ontbreken van andere bronnen van onschatbare waarde is. Zijn werk werd blijkens de vele handschriften, waarin het ons bewaard is, veel gelezen, ook in de Middeleeuwen, en geëxcerpeerd. Zoo vormt het geographisch gedeelte de basis van de Collectanea van Solinus, en uit zijn medische aanteekeningen is in de 4de eeuw een afzonderlijke Medicina Pliniana saamgesteld.

2) Caius P. Caecilius Secundus, bijgenaamd Minor, de Jongere, neef en aangenomen zoon des vorigen en eveneens uit Comum afkomstig. Reeds op zijn 19de jaar trad hij op als advocaat; daarna heeft hij vele ambten bekleed, is in 100 onder Traianus consul geweest, omstreeks 112 stadhouder van Bithynië en daar of kort na zijn terugkeer gestorven. Zijn poëtische werken en redevoeringen zijn verloren gegaan. Bewaard is ons zijn Panegyricus, een dankrede tot Traianus gericht voor het consulaat, het eenige geheel bewaarde monument van Rom. welsprekendheid sedert Cicero en het voorbeeld voor de latere panegyrici, van groote waarde voor onze kennis van de eerste regeeringsjaren van Traianus, maar vermoeiend door den overladen stijl en omslachtigheid. Verder bezitten wij van hem 9 boeken Brieven uit de jaren 97—109 in keurig Latijn, waarin hij Cicero heeft trachten na te volgen.

Hij had deze brieven terstond voor publicatie bestemd. Zij zijn gericht aan zijn talrijke vrienden, waartoe ook Tacitus behoorde, en geven ons, met de te Comum gevonden inscripties, vele bijzonderheden uit zijn leven, alsook een aanschouwelijk beeld van zijn tijd, met name van het levendig letterkundig leven in de hoogere kringen. Vooral zijn interessant VI 16, 20 (over den dood zijns ooms) en II 17, V 6, IX 7 (beschrijving zijner villa’s). — Daarbij komt nog de ambtelijke Briefwisseling met Traianus, hoofdzakelijk uit den tijd van zijn stadhouderschap, waaronder vooral Brief 96 vermelding verdient, loopend over de maatregelen van Plinius tegen de Christenen in zijn provincie, en Brief 97, het antwoord daarop van Traianus: zij leeren ons beide mannen kennen, Plinius met den besten wil bezield, maar onpraktisch en aarzelend, en Traianus met zijn helderen blik en paraat oordeel. Een vertaling der brieven vindt men in „Honderd Jaar Geestelijk Leven in den Rom. Keizertijd” door J. J. Hartman (Leiden 1918).