Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Pandrecht

betekenis & definitie

Pandrecht, - zakelijk recht van een schuldeischer op een roerende zaak, hem door den schuldenaar of een derde tot dat doel ter hand gesteld of aan een derde in bewaring gegeven, ten einde zijn vordering zoo noodig daarop bij voorkeur boven andere schuldeischers te verhalen (artt. 1196, 584 B. W.). Slechts enkele bepaaldelijk door de wet aangeduide vorderingen zijn nog boven het pandrecht bevoorrecht (artt. 1180, 1185, 1195, 1196 B. W., 12 der wet van 22 Mei 1845, Stb. 22). Alleen roerende zaken zijn voor inpandgeving vatbaar; zie voor onroerende: HYPOTHEEK. Sinds de wet van 8 Juli 1874, Stb. no. 95, kan de pandovereenkomst worden bewezen door alle middelen, die voor het bewijs der hoofdverbintenis zijn toegelaten (art. 1197 B. W.). Pandrecht op lichamelijke zaken en inschulden aan toonder wordt gevestigd door het brengen van het pand onder de macht van den schuldeischer of van een derde, omtrent wien partijen zijn overeengekomen. Het is niet bestaanbaar op zaken, die in de macht van den schuldenaar of den pandgever worden gelaten of met den wil van den schuldeischer terugkeeren (art. 1198 B. W.). Teruggave van het pand is echter niet voldoende om kwijtschelding der schuld te doen vermoeden (art. 1477 B. W.). Pandrecht gaat te niet, wanneer het pand uit de macht van den pandhouder geraakt.

Is het echter door dezen verloren of aan hem ontvreemd, dan heeft hij het recht van terugvordering, bij art. 2014, lid 2 B. W. bedoeld, en wordt, bij terugbekoming van het pand, het pandrecht geacht nooit verloren te zijn geweest. De onbevoegdheid van den pandgever om over de zaak te beschikken, kan aan den schuldeischer niet worden tegengeworpen, onverminderd het recht tot terugvordering van hem, die de zaak verloren heeft, of aan wien zij is ontvreemd (art. 1198 B. W.). Tot vestiging van p. op papier aan order wordt endossement en overgave van het papier gevorderd (art. 1198bis B. W.). P. op andere onlich. zaken dan order- of toonderpapier, wordt gevestigd door kennisgeving der verpanding aan hem, tegen wien het in pand gegeven recht moet worden uitgeoefend, (art. 1199 B. W.) Inpandgeving van het recht op arbeidsloon is slechts in beperkte mate geldig (art. 1638g B. W.). De schuldeischer mag niet, ingeval de schuldenaar of de pandgever niet aan zijn verplichtingen voldoet, zich het pand toeëigenen. Ieder hiermede strijdig beding (zgn. lex commissoria) is nietig (art. 1200 B. W.). Wanneer door partijen niet anders is overeengekomen, is de schuldeischer, ingeval schuldenaar of pandgever niet aan zijn verplichtingen voldoet, gerechtigd om, na het verstrijken van den bepaalden termijn, of, indien geen vaste termijn is bepaald, na een sommatie tot voldoening, het pand in het openbaar, naar plaatsel. gewoonten en op de gebruikelijke voorwaarden, te doen verkoopen, ten einde uit de opbrengst het beloop der schuld met de renten en kosten te verhalen. Bestaat het pand uit ter markt of ter beurze verhandelbare koopmansgoederen of effecten, dan kan de verkoop ook aldaar geschieden, mits door tusschenkomst van twee makelaars in het vak (art. 1201 B. W.). In allen geval kan, wanneer schuldenaar of pandgever in gebreke is aan zijn verplichtingen te voldoen, de schuldeischer in rechte vorderen, dat het pand tot verhaal der schuld met de renten en kosten zal worden verkocht op de wijze, door den rechter te bepalen, of zal de rechter op des schuldeischers vordering toestaan, dat het pand aan dezen, voor een bedrag bij het vonnis te bepalen, voor het beloop der schuld met de renten en kosten in betaling zal verblijven (art. 1202 B. W.). Indien er tusschen denzelfden schuldenaar en denzelfden schuldeischer een tweede schuld bestaat, tusschen hen zelve aangegaan na het tijdstip der inpandgeving en opeischbaar vóór de betaling of den dag zelven van de betaling der eerste schuld, is de schuldeischer niet gehouden zich van het pand te ontdoen, voordat hem beide schulden ten volle zijn voldaan, al mocht er zelfs geen beding gemaakt zijn om het pand voor de betaling der tweede schuld te verbinden (art. 1205 B. W.). Zie voor de rechten van den pandhouder in geval van faillissement van den schuldenaar artt. 57-59, 128, 132, 143, 180 en 190 Fw. Surséance van betaling werkt te zijnen aanzien niet (art. 233 Fw.) — Zie ook BELEENING.