Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Osnabrück

betekenis & definitie

Osnabrück, - stad in de prov. Hannover aan de Hase, in een vruchtbare streek, omstr. 66.000 inw. (1/3 Kath.), met ijzergroeven en hoogovens ten Z. en kolenmijnen ten N., belangrijke metaalindustrie en spoorwagenfabrieken, De oude stad is eng, daarin de Dom (Kath.), begin 13e eeuw, de Gotische Maria-kerk (Prot.), het vroegere vorstelijke slot en raadhuis (15e eeuw). De stad, ontstaan uit een Frankische missie in 772, werd bisschopszetel in 810, kreeg stadsrechten in 888, behield een groote vrijheid tegenover den bisschop en behoorde tot de Hanze. In den 30-jarigen oorlog ging de welstand zeer achteruit.

Sedert 1644 vergaderden hier de vertegenwoordigers der Protestantsche staten voor de vredesonderhandelingen, die den Westfaalschen vrede tot stand brachten. Het bisdom O. is omstr. 810 door Karel den Groote gevestigd en omvatte de landen tusschen Eems en Hunte. De Hervorming vond in de 16e eeuw ingang en kon zich handhaven. Bij den vrede van 1648 werd bepaald, dat om de beurt een Kath. en een Evang. vorst landsheer zou wezen (een Evang. steeds uit het huis Brunsw.Lüneburg, later Hannover). Prins Frederik van York was de laatste landsvorst. In 1802 werd O. geseculariseerd, kwam later tijdelijk onder Fransche heerschappij en na 1813 bij Hannover. Litt.: Möser, Osnabrücksche Gesch.; Stüve, Gesch. des Hochstifts O. (tot 1648), Jena (1853—82, 3 dln.); Wurm, O., seine Gesch., Bauund Kunstdenkmaler (ald. 1906); Mitteilungen des Ver. für Gesch. und Landeskunde von O.; sedert 1882.

< >