Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Nimbus

betekenis & definitie

Nimbus - (Lat.)

1) regenwind, storm, bui, dan al wat zich als een wolk verbreidt, vooral de lichtende nevel, waarmee de op aarde afdalende góden zich als met een sluier omgeven, vanwaar de n. der Christelijke heiligen. Wegens de technische bezwaren om dezen n. op een schilderij weer te geven, werd het bij de oude kunstenaars traditie, hem aan te duiden door een lichtkrans om het hoofd alleen, vanwaar de gloria om het hoofd der Christelijke heiligen. Men leidt dit gebruik af van den Griekschen Meniskos, een ronde metalen plaat, die boven het hoofd van een in de buitenlucht geplaatst standbeeld was aangebracht, om het tegen regen en vogels te beschermen. De ronde n. stamt waarschijnlijk af van de zonneschijf, die Egyptische góden boven het hoofd droegen. De Grieksche lichtgoden Helios en Eos werden al vroeg met een n. afgebeeld ; in Romeinschen tijd krijgen niet alleen Sol, Mercurius en Mithras dit attribuut, maar ook de keizers — eerst alleen na hun dood, later ook bij hun leven. — Verder is n. een linnen band met gouden borduursel, dat de Rom. vrouwen om het voorhoofd droegen om dit lager te doen schijnen en zich aldus een jonger uiterlijk te geven.
2) (meteorol., Nb.), regenwolk, grauwe laaghangende wolk, waaruit neerslag valt, ongedefinieerd van vorm met gerafelde randen. Verdeelt de regenwolk zich in losse flarden, dan duidt men deze flarden aan met den naam fractonimbus (Fr.—Nb.).

< >