Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Nicolai

betekenis & definitie

Nicolai, - 1) Otto, geboren 1810 te Königsberg, overleden 1849 te Berlijn, toonkunstenaar van groote en bijzondere gaven. Na volbrachte studie te Berlijn, werd N. organist aan de kapel van het Duitsche gezantschap te Rome ; daar studeerde hij nog bij Baini, den kenner van de werken van Palestrina en diens biograaf. Vanaf 1837 was N. twee jaren lang kapelmeester aan het Kartnerthortheater te Weenen, ging daarna naar Rome terug waar hij een aantal opera’s op Italiaanschen tekst componeerde. In 1841 ging N. wederom naar Weenen, thans als hofkapelmeester ; hij stichtte er de, thans nog bestaande, Philharmonische concerten.

In 1847 benoemde Wilhelm IV hem tot dirigent van het Domkoor en kapelmeester aan de Kon. opera te Berlijn. Daar werd — 8 weken vóór zijn dood voor de eerste maal opgevoerd de opera, die om haar bekoorlijke frischheid en natuurlijkheid, zijn beste werk mag worden genoemd : Die lustigen Weiber von Windsor, de opera, die den naam van N. over gansch de beschaafde wereld heeft bekend gemaakt. Van zijn vele andere composities verdient te worden genoemd : de Ouverture over het koraal Ein feste Burg.

2) Willem Frederik Gerard, geb. te Leiden 1829, overl. te ’s-Gravenhage 1896, studeerde aan het conservatorium te Leipzig, werd 1852 leeraar en 1865 directeur van de Kon. Muz.school (thans conservatorium) aldaar. N. heeft die inrichting op voorbeeldige manier geleid, en er — voor zoover de middelen reikten — een model-instelling van gemaakt. Als dirigent heeft hij, met zijn open oog voor wat goed en schoon was in de moderne richting, menig belangrijk werk den weg gebaand. Zijn naam, als componist zal, door den liederen-bundel Loverkens nog lang voortleven ; een symphonie en de Oratoria Bonifacius en Jahve's Wraak, en nog vele andere werken, behooren tot een tijd, die reeds ver achter ons ligt, en worden — hoe verdienstelijk ook — niet meer uitgevoerd.

< >