Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Ministerieele verantwoordelijkheid

betekenis & definitie

Ministerieele verantwoordelijkheid. - Hieronder verstaat men niet de verantwoordelijkheid der ministers aan den Koning, maar die aan het Parlement. Deze is eerst na strijd verkregen. Bij de Grondwetsherziening van 1840 werden de volgende nieuwe artikelen ingevoegd: De Hoofden der Min. Departementen zijn verantwoordelijk voor alle daden door hen als zoodanig verricht, of tot welker daarstelling of uitvoering zij zullen hebben medegewerkt, waardoor de Grondwet of de wetten mochten geschonden of niet opgevolgd zijn (art. 75).

Teneinde van deze medewerking te doen blijken, zullen alle K. B. en beschikkingen moeten voorzien zijn van de mede-onderteekening van het Hoofd van het Min. Dep., waartoe dezelve behooren (art. 76). Over de aanklachten ter zake van de verantwoordelijkheid oordeelt de Hooge Raad der Ned. naar de voorschriften der wet (art. 77). Hiermede was men echter niet tevreden. Niet alleen voor de wettigheid, maar ook voor de doelmatigheid moesten de Min. verantwoordelijk zijn aan het Parlement. In 1848 werden daarom genoemde artt. vervangen door de bepalingen van het nieuwe art. 73, thans 77: Hun verantwoordelijkheid wordt geregeld door de wet.

Alle K. B. en beschikkingen worden door een der hoofden van de min. dep. medeonderteekend. De bepaling van art. 77 verviel. Daarvoor geldt thans art. 164. Wordt dus thans de verantwoordelijkheid der ministers in haar vollen omvang in de Grw. erkend, de wet van 22 April 1855, Stb. 33, gew. 15 Apr. 1886, Stb. 64, welke de verantwoordelijkheid regelt, beperkt zich evenals de artt. 355 en 356 Sr., niettemin tot de wettigheid der handelingen van de ministers. Geniet een minister niet meer het vertrouwen van het parlement, zoo zal hij zich bij het hier te lande geldende parlementaire stelsel niet op zijn post kunnen handhaven.