Mimicry. - In engeren zin verstaat men hieronder het feit, dat vele dieren in lichaamsvorm en kleur op andere niet verwante dieren gelijken, deze als het ware „nabootsen”. De aldus „nagebootste” dieren hebben kenmerken, die in den strijd om het bestaan voor de „nabootsers” nuttig zouden kunnen zijn; zoo zouden weerlooze vormen in m. voordeel kunnen vinden. Vooral onder de insecten komt m. veel voor, b.v. vlinders, die sterk op wespen gelijken; verder vindt men niet-giftige slangen, die gifslangen nabootsen, enz. In de meeste gevallen is de beteekenis der m. niet in te zien; zoo worden door zoogdieren, vogels en reptielen giftslangen even gaarne gegeten als niet-giftige slangen.
In hoeverre de levenskansen van een „weerloos” dier verhoogd worden door m., valt niet uit te maken; daarenboven zijn de levenskansen voor „weerlooze” dieren eigenlijk in zoovere volstrekt niet slechter dan voor gewapende, aangezien zij, ondanks hun weerloosheid, toch niet uitsterven. — In ruimeren zin rekent men ook tot M. die gevallen, waarin dieren hun omgeving — somtijds volkomen — „nabootsen”, b.v. wandelende takken en bladeren, de bladvlinder, enz. Hierdoor zouden de dieren voor hun vijanden onzichtbaar worden of althans, moeilijk te vinden zijn, wat intusschen alleen dan zin heeft, wanneer deze vijanden vormen en kleuren onderscheiden kunnen, wat bij lagere vormen zeker niet het geval is. Ook hierbij is voorzichtigheid in het trekken van conclusies een eerste vereischte.
