Manicheïsme - heet de gnostieke leer van Mani, den uit een Perzisch geslacht in de 3e eeuw n. C. geboren stichter dezer uit Babylonische, Perzische en Christelijke elementen samengestelde streng dualistische leer. (De juiste verhouding van het M. tot elk dezer religies is nog niet opgehelderd). De hoofdlijnen der Manicheesche leer — bijna uitsluitend uit niet-Manicheesche bronnen bekend—zijn de volgende: Oorspronkelijk bestonden twee elkaar uitsluitende principes of wezens, licht en duisternis. Deze twee hielden oorspr. elkaar in evenwicht. Het evenwicht werd verstoord, doordat uit het rijk der duisternis de Satan te voorschijn kwam in draakgedaante en een inval deed in het lichtrijk.
Toen schiep de „Koning van het Paradijs en van het Licht” uit de lichtelementen den „Oermensch”, die echter door den Satan werd overweldigd, on pas later door den lichtgod bevrijd. Maar door dien strijd hadden zich lichtatomen met de wereld der duisternis vermengd; uit die vermenging ontstond de zichtbare kosmos, die dus een vermenging is van de beide oorspr. gescheiden werelden. De Satan schiep nu den mensch, in wien hij de door hem geroofde lichtdeelen opsloot, terwijl hij aan Adam (zoo heet de eerste mensch) Eva, de verpersoonlijkte zinnelijke lust, als gezellin gaf. Het uit Adam en Eva ontstane, in materie en zinnelijkheid gebonden menschengeslacht, moet nu de bevrijding van de lichtatomen verhinderen. Maar de uit de lichtwereld gezonden Isa (Jezus) onderrichtte de menschen omtrent hun eig. lichtnatuur. Deze Jezus is niet de door de Joden gekruiste zoon van Maria, maar de in een schijnlichaam verschenen Oermensch. Jezus kondigde bovendien de komst aan van den grootsten der profeten, Mani, die de rol van „parakleet” zal vervullen. Als alle uitverkorenen hem zullen hebben erkend, dan is het doel van de wereld voltooid, en gaat de wereld in een reuzenbrand ten gronde.
De uitverkorenen gaan via de maan naar de lichtsfeer (het Paradijs); de „hoorders” (die niet zoo diep in de geheimenissen van de leer zijn doorgedrongen) doorloopen eerst nog een soort vagevuur en de boozen gaan voor eeuwig naar het rijk der duisternis. De religieuze praktijk van het M. is, overeenkomstig met de dualistische leer, ascetisch: onthouding van vleesch en wijn; rijkdom en geslachtsgemeenschap is den „uitverkorenen” verboden, zelfs het huwelijk niet geoorloofd, noch het dooden van eenig levend wezen, hetzij plant of dier. Mani verwierp het Oude Testament geheel; het Nieuwe verklaarde hij voor sterk vervalscht, en zette er zijn eigen evangelie voor in de plaats. Vele kerkvaders zagen in het M. een duivelsche uitvinding, waarin het Evangelie werd nagebootst, en bestreden het heftig, maar ondanks alles drong het M. van Perzië uit over Syrië en Klein-Azië door naar N.-Afrika, drong Italië binnen, en vond overal sterken aanhang. Gewelddadige vervolgingen maakten in de 5e en 6e eeuw n. C. aan het M. als religieuze macht een einde. In sekten als de Katharen, Bogomilen, e. d. leven nog Manicheesche elementen voort. (De Parcival van Wolfr. v. Eschrenbach bevat deze denkbeelden). Litt.: F. Rochat, Essay sur Mani et sa doctrine (1897); F. Cumont, Recherches sur le M. (1908); G. Flügel, Mani, seine Lehre und seine Schriften (1862); F. Spiegel, Eranische Altertumskunde (1871— 1878); Lea, l’Inquisition.