Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Mail

betekenis & definitie

Mail - (Eng.), eigenlijk brievenmaal, postzak ; veelal echter gebruikt voor het postvervoer van brieven, in het bijzonder in het verkeer met overzeesche landen. In het verkeer met onze koloniën onderscheidt men veelal de zeemail of zeepost, welke geheel per schip gaat en de landmail of landpost, welke ten deele over land wordt vervoerd. Het port voor de landpost is het gewone port voor verkeer met het buitenland; voor de zeepost is een lager tarief vastgesteld ; zie K. B. van 18 Sept. 1919, Stb. 576 en van 7 Febr. 1920, Stb. 61.

Volgens art. 29 der Postwet zijn de gezagvoerders van naar zee vertrekkende schepen verplicht de brievenmalen, waarvan de verzending hun door het bestuur der posterijen wordt opgedragen, mede te nemen en af te geven aan het postkantoor, van de het meest nabij de plaats van bestemming gelegen haven, die door het schip wordt aangeloopen. De schepen worden niet uitgeklaard, indien hun gezagvoerders weigeren die opdracht aan te nemen. Aan de gezagvoerders van naar zee vertrekkende schepen wordt een derde gedeelte der porti, vastgesteld voor de door hen te vervoeren stukken, uitgekeerd, tenzij bij bijzondere overeenkomst met het bestuur der onderneming anders is bepaald. Wanneer het schip, waarmede het vervoer plaats heeft, behoort tot de zeemacht van den staat, is geenerlei uitkeering verschuldigd. De bovenbedoelde overeenkomsten worden, indien de daarbij bepaalde vaste jaarlijksche vergoeding meer dan ƒ 25.000 bedraagt, niet aangegaan dan behoudens goedkeuring bij de wet.

De gezagvoerders van uit zee komende schepen zijn verplicht de brieven, waarvan het vervoer hun is opgedragen, zoo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen 24 uren, nadat zij een haven of reede des Rijks hebben aangedaan, af te geven aan den directeur van het naastbijgelegen postkantoor, tenzij die brieven reeds door een ambtenaar der posterijen zijn opgevraagd en aan hem ter hand gesteld. Voldoen zij niet aan bovenvermelde verplichting, en worden na het verstrijken van den vastgestelden termijn bij hen brieven aan boord gevonden, dan vervallen zij in een boete van ten hoogste ƒ 100.

Bij het op de Tweede Vredesconferentie vastgestelde verdrag nopens zekere beperkingen van de uitoefening van het buitrecht in den zeeoorlog (zie Stb. 1910 no. 73) is omtr. de mail het volgende bepaald : De brievenpost van onzijdigen of oorlogvoerenden, welke ook haar ambtelijke of particuliere aard zij, die op zee op een onzijdig of vijandig schip wordt gevonden, is onschendbaar. Indien het schip wordt genomen, wordt zij met zoo min mogelijke vertraging door den prijsmaker verzonden. Deze bepalingen zijn niet van toepassing in geval van blokkadebreuk, op de brieven voor of herkomstig uit de geblokkeerde haven (art. 1). De onschendbaarheid der brievenpost onttrekt de postbooten van onzijdigen niet aan de wetten en gebruiken van den zeeoorlog betreffende handelsvaartuigen in het algemeen. Echter behooren ze slechts in geval van noodzaak te worden onderzocht en met alle mogelijke voorbehoedmaatregelen en spoed (art. 2). Dat deze bepalingen in den wereldoorlog niet zijn nageleefd, behoeft nauwelijks te worden vermeld.

< >