Lilium, - plantengeslacht der Liliaceeën met 45 soorten in het N. Halfrond, waarvan vooral L. candidum uit Z.-Europa, de witte lelie, symbool van onschuld en reinheid, algemeen bekend is. Karel de Groote gelastte de teelt er van op al zijn landgoederen, misschien als sieraad, wellicht ook als geneesmiddel. Zij wordt veelvuldig in boerentuintjes aangetroffen, bloeit in Mei, doch vormt hier geen zaad.
In Overijsel en Drente wordt op de rogge-akkers L. bulbiferum croceum gevonden. Deze heeft oranje gele bloemen, in Juni-Juli, op stengels van ongeveer 60 c.M. hoogte en vormt in de bladoksels broedbolletjes, die ter voortkweeking dienen. Sedert het midden der vorige eeuw zijn eenige Japansche soorten op den voorgrond gekomen:
1) L. longiflorum met witte, slank-trechtervormige bloemen, die men zeer veel in bloemwinkels ziet. De teelt geschiedt in Japan op groote schaal, In het seizoen 1912—13 werden alleen reeds te Aalsmeer 500.000 bollen in bloei getrokken. Zij kan hier niet gekweekt worden, wijl zij te vroeg in het voorjaar uitloopt en door koude lijdt.
2) L. speciosum (lancifolium) bloeit in Sept. met witte, rosé of roode bloemen met donkerder stippels. De bloembladen zijn zóó ver omgekruld, dat zij den bloemsteel raken. Zij wordt o. a. in Zuid-Holland op groote schaal geteeld en is een zeer fraaie tuinplant.
3) L. auratum (zie plaat: Sierplanten, II) bloeit omstreeks Aug. en wordt als tuinplant en als potplant gekweekt. Omdat bij deze soorten onder en boven den bol wortels ontwikkelen, moeten de bollen voldoende diep geplant worden (20—26 c.M.) en moet voorts de bovengrond vochtig blijven. L. uit Zuidelijker gebied als L. giganteum, L. philippinense, enz. worden als potplanten en vorstvrij overwinterd. Zie o. a. A. J. Elwes, A monograph of the genus Lilium, London 1880, 12 £.