Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Larissa

betekenis & definitie

Larissa, - 1) nomos van het Koninkr. Griekenland, omvat de zeer vruchtbare, doch bijna boomlooze vlakte van L. met het Kustgebergte Ossa en wordt doorstroomd door de Pinios of Salamvrias (in de Oudheid Peneus), die door het Kustgeb. heenbreekt en daar het schilderachtige dal Tempe vormt. De vlakte van L., 900 K.M.2 groot, is met de hoogergelegen vlakte van Karditza het grootste Grieksche landbouwgebied en levert graan, terwijl de berghellingen voor de teelt van druiven, olijven en krenten zeer geschikt zijn.

Slechts richten vaak in het voorjaar de föhnachtige winden, die over den Pindus komen, veel schade aan. De boeren zijn niet welvarend door het grootgrondbezit, dat er na de vrijmaking van Turkije gebleven is; het algemeen geldende pachtstelsel bepaalt, dat de eigenaar de kosten draagt van de helft van het zaad en als pacht de helft of 1/3 van den oogst ontvangt. Bij meer oordeelkundige bebouwing kon het land wel 6 maal zooveel opbrengen; slechts de tabakoogst (meestal voor export) neemt telken jare toe.

2) hoofdstad van bovengenoemd nomos (Turksche naam Yenichehr = Nieuwe stad) aan den spoorweg Lamia — Tempe dal, die hier een zijlijn naar Volos heeft; 18.000 inw. Marktplaats; katoen- en zijdeweverijen. Hoewel het meest door Grieken is bewoond, heeft het met zijn 32 minarets en zijn huizen met blinde buitenmuren een geheel Oostersch aanzien. De naam is van Pelasgischen oorsprong en beteekent „hoogte”; L. was vroeger de hoofdstad der Pelasgen.
3) bijgenaamd Phriconis, stad in Z.-Aeolis aan den Hermus.
4) de burcht van Argos.
5) bijgenaamd Cremaste, stad van Phtiotis in Thessalië aan de Malische golf. e. a.

< >