Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kropsla

betekenis & definitie

Kropsla - (Lactuca sativa) is een onzer meest belangrijke groentensoorten, die zoowel in den open grond als onder glas — in bakken en kassen — op groote schaal geteeld wordt. De eerste groote opbrengsten in het jaar verkrijgt men in de maanden Maart en April en wel uit bakken, z.g. peenrijen, waar de k. als tusschenteelt van wortelen verbouwd wordt; en uit de kassen, die onder den raam van „Warenhuizen” bekend zijn. Hier vormt de kropsla meestal de voorvrucht van de tomaat. Ook wordt in de laatste jaren in de maanden Maart en April veel k. geoogst uit warme bakken, die begin Febr. worden aangelegd en die s zomers voor de komkommerteelt bestemd zijn.

Zoolang dit laatste gewas de ruimte niet volledig behoeft, doet de k. dan als voorvrucht en tusschenteelt dienst. In het Westland en in de z.g. slatuinen bij Amsterdam, voornamelijk gelegen in den Sloterpolder, is de productie van k. in bedoelde maanden zóó groot, dat zij de behoefte van ons land verre overtreft. Daarom worden dan ook groote hoeveelheden naar het buitenland, naar Duitschland, België en Engeland, uitgevoerd. Ook in den open grond kweeken de groententelers veel k„ maar nagenoeg geheel tusschen andere, grootere groentensoorten in. De eerste opbrengsten verkrijgt men daar in Mei van planten, die reeds in den herfst (Oct.—Nov.) gezaaid en onder glas overwinterd worden.

In Maart plant men ze uit, meestal tusschen bloemkool, maar ook wel op grond, waar later boonen komen te staan. In de overige zomermaanden wordt de k. onafgebroken aangeboden, doordat zij geregeld geteeld wordt tusschen erwten, stokboonen, langs bedden en paden, waar zij slechts weinig ruimte in beslag neemt en dus met weinig kosten geteeld kan worden. K. begeert een vochtigen, voedzamen grond, die vooral veel gemakkelijk opneembare stikstof moet bevatten Bij gebrek aan vocht en bij onvoldoende voeding vormt de plant spoedig zaadstengels, waardoor zij voor het gebruik ongeschikt wordt. Het „schieten”, zooals de vorming van zaadstengels genoemd wordt, behoort overigens ook tot de soort-eigenschappen, daar de eene soort er veel vatbaarder voor is dan de andere.

< >