Kinker (Johannes), Nederl. letterk. en wijsgeer, 1764—1845, prof. in de Nederl. taal en letteren te Luik, was een scherp kriticus in zijn tijdschrift „De Post op de Helicon”, schreef veel parodieën o. a. op de „Zaire” van Voltaire. Zijn eigen tooneelstukken hebben weinig te beteekenen, evenals zijn gedichten. In 1817 werd hij hoogleeraar in de Nederl. taalen letterkunde te Luik. Belangrijkste literaire werk: Mijn minderjarige zangster (1875); Van rots (drama 1789); Almanzor en Zehra (treurspel, 1804); Het eeuwfeest bij den aanvang der negentiende eeuw (1801); God en vrijheid, wilskracht en deugd', Het ware der schoonheid, het alleven of de wereldziel (wijsgeerige gedichten uit de periode 1800—12) Tafereel van Europa (1802); Machteld van Velzen (zangspel).
K. is van beteekenis voor de verbreiding van Kant’s filosofie niet alleen in ons land, maar ook in Frankrijk. Als medewerker aan Van Hemerts „Magazijn voor de critische wijsbegeerte” (1799—1801) schreef hij een verhandeling: Proeve eener opheldering van de kritiek der zuivere rede, die om haar groote helderhe:d zeer de aandacht trok. Zij werd door J. de Fèvre onder den titel „Essai d’une Exposition etc.” in het Fransch vertaald, door De Gérando en Cousin geroemd en door Destutt de Tracy bij zijn bestrijding van Kant gebruikt. Deze laatste schijnt zijn kennis van Kant voornamelijk uit Kinker’s boek geput te hebben. K. was een „opgewonden denker”. Heftig vocht hij tegen Nieuhoff en Rhijnvis Feith en hun verkeerde begrippen van Kant’s leer.
Later keerde K. zich meer van Kant af en voelde hij zich sterk tot Schelling, aangetrokken. Hij schreef nog Brieven over het natuurregt en een Essai sur le dualisme de la raison humaine. Dit laatste werk kon hij, reeds zwaar ziek, zelf niet meer voor de pers gereed maken. Het werd uitgegeven door zijn vriend, den em. predikant Cocheret, in 2 deelen (1850 en 1852), en moet een duister, slecht geschreven boek zijn. Men zie : Prof. van der Wijck, Mr. Johannes Kinker, 2e dr. 1864 (Groningen, Wolters).