Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Luik

betekenis & definitie

Luik - (Liège, Lüttich)

1) provincie van België. Oppervlakte bijna 290 K.M.2; de bevolking was in 1912 bijna 900.000. Bestaat o. a. uit de vruchtbare landen van Hesbaye (N.W.) en van Herve (N.O.), terwijl het gedeelte ten Z. van de Maas en Vesdre gevormd wordt door de Noordelijke uitloopers van de Ardennen (Condroz Z.W., Hohe Venn. Z.O.)
2) hoofdstad van de gelijknamige provincie van België, prachtig gelegen aan het vereenigingspunt van Maas en Ourthe, zetel van een bisschop. Het voornaamste deel ligt aan den linker Maasoever. Aan den rechteroever ligt Outremeuse.

Wegens kolen- en ijzerrijkdom van ouds vermaard door industrie. Vooral door de fabrikatie van handvuurwapenen, waarvan de onderdeelen grootendeels in huisindustrie worden vervaardigd door een 40.000 arbeiders. Verder heeft men er zinksmelterijen, machine-, rijwiel-, automobielfabrikatie en van spoorwegmateriaal, laken en papier. Verder bezit de stad een Nederl. consulaat en een universiteit. Het aantal inwoners bedraagt ± 170.000 (met voorsteden ruim 250.000). — De vestingwerken werden in de jaren 1888-92 aangelegd volgens de beginselen van Brialmont. Evenals de vesting Namen werd Luik als permanent bruggenhoofd versterkt, met de bedoeling om bij een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland de spoorwegknoopen en belangrijkste bruggen in het Maasdal te verdedigen tegen een poging van een der beide partijen, om het Belgisch grondgebied te overschrijden en voor offensieve doeleinden te gebruiken. De forten hebben een onderlingen afstand van 3200-4500 M. en zijn op 6-9 K.M. afstand van de stad gelegen. — De groote forten waren bewapend met 2 kanonnen van 15 cM., 4 van 12 cM., 2 houwitsers van 21 cM. en 4 snelvuurkanonnen van 5,7 c.M. Voor de kleine forten bedroegen deze aantallen resp. 2, 2, 1 en 3 of 4. De uitgebreidheid van de bewapening, welke nagenoeg geheel in pantserconstructies is opgesteld en de sterke bezetting gaven aan deze eenheidsforten groote afmetingen, welke ook vóór den laatsten oorlog reeds weinig in overeenstemming waren met de moderne beginselen, die een groote verspreiding van de gevechtskracht huldigden. Bovendien waren de tusschenliniën tusschen de forten moeilijk te flankeeren en waren deze tusschenliniën, waarop de kracht van den aanval moest worden verwacht, onvoldoende ter verdediging voorbereid.

Zoo zouden alleen reeds de opruimingen in het voorterrein ten behoeve van het artillerievuur gedurende 30 dagen den arbeid van 15.000 man vragen. Deze fouten in de inrichting van de vesting en de weinig krachtige verdediging hebben in Augustus 1914 in belangrijke mate bijgedragen tot den snellen val van deze vesting. De aanval van de Duitsche troepen onder Generaal von Emmich werd uitgevoerd met 6 infanteriebrigades, die nog niet op oorlogssterkte waren gebracht en de noodige zware artillerie. Een deel van deze troepen verrichtte den stoot op de tusschenliniën tusschen de forten Evegnée en Fléron, gelegen aan weerszijden van den straatweg van Aken naar Luik, terwijl het overige deel van het aanvalsleger door het Ourthe-dal de linie tusschen de forten Embourg en Boncelles aanviel. Het zware geschut trachtte daarbij het geschut voor groot-flankement van de forten te demonstreeren. Een der 42 c.M. projectielen had daarbij het geluk het munitiemagazijn van het fort Loncin te treffen, waardoor dit fort werd opgeblazen. De moreele uitwerking hiervan, welke van Duitsche zijde handig werd geëxploiteerd, heeft in niet geringe mate bijgedragen tot den snellen val van vele forten van de vestingen Namen, Antwerpen, Maubeuge, enz. — Zie „Luik” door J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst (De Militaire Spectator, 1917) en K. C. Oudendijk, „Luik-Namen”. — Geschiedenis. De plaats, waar L. gelegen is, was reeds in prae-historischen tijd bewoond, gelijk vondsten in den bodem hebben aangetoond.

In den Rom. tijd werd hier een villa aangetroffen, welke waarschijnlijk in de periode van de volksverhuizing is verdwenen. Toen de tijden weer rustiger werden, ontstond hier langzamerhand een nederzetting, die in de 6e eeuw den naam had van vicus Leudicus naar het riviertje Legia en welke in beteekenis won toen hier in de door bisschop S. Hubertus gebouwde kerk van S. Lambertus ’t lijk van den vermoorden bisschop S. Lambertus werd begraven. Nog belangrijker werd Leodium, zooals de plaats in de 9e eeuw genoemd werd, toen de Karolingen, die in de buurt veel goederen hadden, de macht in ’t Frank.rijk in handen kregen. Herhaaldelijk bewoonden zij de palts, die zich in deze plaats bevond. Na ’t verdrag van Meersen (870) werd L. een grensplaats, die tot ’t WestFrankische rijk behoorde en te lijden kreeg van de rooftochten der Noormannen. In deze nederzetting, die ’t oudste deel van L. vormde, vestigden zich kooplieden en ontstond een markt, welke onderworpen was aan het forense iudicium (zie STAD). Tijdens de Saksische keizers, die de beteekenis inzagen, welke L. kon hebben voor ’t handhaven van hun gezag in Lotharingen, werd ten Zuiden van de nederzetting om de kerk van S. Lambert (de z.g.n. civitas) een militaire post gevestigd, welke ’t middelpunt werd van een tweede nederzetting (de z.g.n. suburbs)met een rechtspraak geheel verschillend van die in de civitas. Deze tweede nederzetting breidde zich langzamerhand uit en werd o. a. bewoond door kooplieden, die handel dreven op Londen in wol en op Florence in laken.

Een markt, hierin 1231 opgericht, deed de rivaliteit tusschen de bewoners der beide nederzettingen toenemen, welke reeds bestond, doordat de bewoners van de civitas aan die van de suburbs geen deel in ’t bestuur wilden geven. Na hevigen strijd moest echter aan het verlangen van de suburbs worden toegegeven en werden de bewoners van dit deel bijgetrokken in het bestuur (1250). De beide deelen vormen nu voortaan een eenheid wat betreft ’t bestuur; verschil van rechtspraak bleef er bestaan tot 1287 toen er een eind gemaakt werd aan de afzonderlijke rechtsbedeeling van de vroegere civitas (Loi muée). In de 14e eeuw had de stad te lijden van de twisten tusschen Waroux en Awans (zie MIDDELEEUWSCHE PARTIJEN) en begon de stad zich te onttrekken aan het gezag van den bisschop (zie GESCH. VAN ’T BISDOM L.) Het bestuur, dat tot dusver berust had bij Magistri en Jurati (zie STAD), wordt belangrijk gewijzigd, doordat uit de bewoners gekozen zal worden een raad, welke ’t bestaande bestuur zal bijstaan (1331).

De strijd tusschen stad en bisschop, welke in de 14e eeuw telkenmale uitgeloopen was op een overwinning van den landsheer, bereikte zijn hoogtepunt onder bisschop Lodewijk van Bourbon. Een tijdlang werd in L. ’t gezag uitgeoefend door Raes, maar wanneer de Luikenaars verslagen zijn bij Brusthem door Karel den Stoute, die Lodewijk te hulp was gekomen, werd L. ingenomen en verwoest (1468). Later heeft de stad zich weer hersteld; een rol heeft zij echter verder niet meer gespeeld. Handel en industrie begonnen zich in de stad te ontwikkelen, zoodat L. in de 16e eeuw de voornaamste stad was op ’t geb. der metaalindustrie. — Litt. : voor bronnen zie G. Kurth, La cité de Liège au moyen âge (1910, 3 dln).