Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Jansen

betekenis & definitie

Jansen, - 1) Ernestus Johannes Bernardus, geboren 1856 te Kleef, werd opgeleid aan het St. Dominicuscollege te Nijmegen en te Huisen bij Arnhem, en in 1883 tot R.-K. priester gewijd; 1883—88 profesor aan het St. Dominicuscollege voornoemd, sedert 1898 kapelaan te Rotterdam. Hij schreef: De Christelijke werkman, Geschiedenis der Katholieke Kerk, De vrijmetselarij en de geschiedenis, Leven van de H. Catharina van Siëna, Leven van den ü. Dominicus, Leven van den H. Thomas van Aquino, enz.

2) Mgr. Dr. Andreas, geboren Zwolle 1849, gest. 31 Oct. 1916, studeerde aan het Gymnasium en Universiteit te Munster i. W. in de theologie en philosophie, voleindigde zijn litterarische studies en promoveerde in Holland, ging later naar Rome, promoveerde in de theologie, werd in 1879 priester gewijd; in 1883 benoemd tot professor in de H. Schrift aan het Seminarie Rijsenburg; in 1896 pastoor te Bunnik en 1910 te Jutphaas, bezorgde de uitgave van Neerlandica Catholica en werkte mee aan de nieuwe HolLLat. Bijbelvertaling; J. was een gevierd redenaar op verschillende Duitsche Katholiekendagen.
3) Gerardus Martinus, geb. te Steenderen 1828, overl. 1900 te Utrecht, priester geworden 1851, kapelaan te IJsselstein, in 1856 secretaris v. h. aartsbisdom Utrecht. Van 1860—96 hoogleeraar in de dogmatiek aan het Seminarie Rijsenburg, daarna vicaris-generaal. Hij schreef: Praelectiones theologiae dogmaticae, 3 deelen.