Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Jahn

betekenis & definitie

Jahn - 1) Friedrich Ludwig, „de vader der gymnastiek”, geb. 1778 te Lanz (Pommeren), overl. 1852 in Freiburg (a. d. Unstrut), begon als predikantszoon theologische studie, verwisselde die met taalstudie, werkte niet af, zocht als huisonderwijzer een sober bestaan, kwam in 1810 naar Berlijn, waar hij een gymnastiekschool met deels door hem zelf uitgedachte toestellen oprichtte met het doel, de Duitsche jongelingschap in de jaren der vernedering door lichaamsoefeningen te sterken en op te beuren tot nationale verheffing. In 1813-14 trok hij met zijn vrijwilligerscorps onder Lützow mee uit en in ’15 Parijs binnen. In Berlijn teruggekeerd, spoorde hij in opwindende voordrachten tot Duitsche eenheid aan, maar werd als verdachte demagoog door de reactionnaire regeering in hechtenis genomen en van 1819-40 onder politie-toezicht gehouden. Zijn gymnastiekschool werd en bleef gesloten.

Bij de troonsbeklimming van Willem IV kreeg hij de vrijheid terug, om zich te vestigen, waar hij wilde. In 1848 werd hij naar de Nationale Vergadering te Frankfort afgevaardigd, waar hij, de vroegere radicaal, zich bij de conservatieve partij aansloot. In 1903 werd een Jahnmuseum in Freiburg opgericht door de Duitsche „Turnerschaft”. Van zijn geschriften noemen we: Bereicherung des hochdeutschen Sprachschatzes (1800); Ueber die Beförderung des Patriotismus in Deutschland (1800); Das deutsche Volkstum (1810); Deutsche Turnkunst (1816).

2) Johan, Dominicaan (sinds 1772), geb. 1750 te Taswitz in Moravië, bijbelcrit., gest. 1816 te Weenen, 1789 prof. a. d. Univ. aldaar, 1805 domheer aan de S. Stephanus; van groote begaafdheid op gebied van Oostersche litteratuur en taal, ging op dogmatisch gebied te ver, zoodat 4 zijner geschriften door Rome veroordeeld werden: Introd. in lib. sacr. V. F., Archaeol. bibl., Enchiridion en Appendix hermeneuticae. Verder schreef hij: Inleiding op de Schriften v. h. O. V. en verschillende werken op taalk. gebied (Aram., Arabisch, enz.).
3) Otto, Duitsch archaeoloog, 1813-69, hoogl. te Greifswald 1842-47, Leipzig 1847-51, Bonn 1866-69. Behalve een aantal werken over archaeologische onderwerpen heeft hij vele voortreffelijke uitgaven van classieke schrijvers in het licht gegeven, o. a. van de Amor en Psyche van Apuleius, de Electra van Sophocles, het Symposium van Plato, de verhandeling de Sublimitate 1867, ed. 3 (Vahlen) 1905, verder schooluitgaven van de Brutus en Orator van Cicero, critische edities van Persius (1843) en Juvenalis (1851), gevolgd door een nieuwe uitgave van beiden (1868), tevens van Florus en Censorinus, de Periochae van Livius, en van Iulius Obsequens en vele andere geschriften. Groote bekendheid verwierf J. door de uitgebreide, voortreffelijke biographie van Mozart, een standaardwerk, dat nog steeds van groote waarde is. In verschillende andere geschriften over muziek heeft J. getoond een criticus te zijn van fijnen geest en groote geleerdheid.