Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Israëls (jozef)

betekenis & definitie

Israëls (Jozef), Nederl. schilder, geb. 1824 te Groningen, overl. 1911 te Den Haag, gaf reeds vroeg blijk van algemeen artistieke begaafdheid, zoowel voor muzikale en dichterlijke als voor beeldende kunst; kreeg teekenles op zijn 12de jaar van Wichers, op zijn 14de van Buys. Voorloopig was hij werkzaam op ’t wisselkantoor van zijn vader, tot hij in 1840 naar Amsterdam vertrok. Daarvóór had hij portretten geteekend en o. a. geschilderd: een Jood, die pijpenkoppen verkoopt. In Amsterdam kreeg hij les van den portretschilder J. H. Kruseman.

Zeer sterk was zijn indruk van Gretchen van Ary Scheffer in ’45. In ’46 ging hij naar Parijs, werkte daar o. a. op ’t atelier van den leerling van David, Fr. Ed. Picot; keerde terug 1846. Hij schilderde toen onderwerpen uit de Joodsche en vaderlandsche geschiedenis, o. a. „Aaron met zijn zoons” en portretten, waarmee weldra sentimenteele romantische onderwerpen afwisselden, zooals 1851 „Mijmerij”, 1852 „Adagio con expressione”. Ook schilderde hij studies van schepen en schippers. Een verblijf in Dusseldorf, een bezoek bij J. W. Bilders wisselden ’t werken in Amsterdam af. Nogmaals trok hij naar Parijs in ’63, schilderde daar binnenhuizen, ondervond invloed van Gallait. Dan, in 1856, in Zandvoort vindt hij zijn domein: het visschersleven, beginnend met „de Gang langs het kerkhof” (te Amsterdam).

Daarop volgen zijn, eerst nog theatrale, later eenvoudige voorstellingen uit het leven der visschers, o. a. die, welke samengevat worden als „De Kinderen der Zee”. In ’60 ’t eerste openlijk succes te Brussel met „Na den storm”. In ’63 huwde hij, vestigde zich in ’69 in Den Haag. Van dien tijd af schilder van figuur in binnenhuis of landschap, tooneelen uit visschers- en armenlevens en ’t Joodsche leven, waartusschen hij steeds portretten bleef schilderen en enkele verbeeldingen uit den bijbel. Naast de olieverfschilderingen, o. a. „Saul en David”, maakte hij ook aquarellen en etsen. In 1906, na een reis naar Spanje, schreef hij daarover een boek, waarbij eenige schetsen, waarvan één, „de Rabbi”, tot schilderij werd uitgewerkt. Jozef Israëls was een der groote schilders (volgens enkelen de grootmeester) der Haagsche school. Gedurende de realistische periode van de laatste helft der 19de eeuw was hij de dichter-schilder.

Langzaam ontwikkelde zich zijn kunst uit de romantiek van het interessante verhaal, waar de emotie spreekt in uiterlijkheden en sentimenteele bijkomstigheden, tot een, waar ze zich uit de expressiviteit der figuren en omgeving zelve openbaart. Sterk was in I. het Joodsche en het lyrisch element. Het eerste is zoowel merkbaar in die weemoedige of peinzende stemming zijner figuren, als in zijn schilderwijze; het laatste gaf in zijn jeugd aanleiding tot die zekere sentimentaliteit, in zijn rijpen tijd tot de ontroerende gemoedsuitstorting, die hem meer was dan de zuiver schilderkunstige schoonheid, en waaraan hij gansch zijn kunnen dienstbaar maakte. Daardoor echter was hij als de dichter afhankelijk van inspiratie, en vertoont zijn kunst ongelijkheid. Zoo zien we naast zijn meest sublieme werken, zooals „Niets meer”, „Als men oud wordt”, „de Zoon van ’t oude Volk”, „Joodsche bruiloft”, „De Koster”, zijn portretten, o. a. van Rabbi’s en zooveel anderen, die tot de groote kunst van alle tijden behooren, andere, uit eenzelfde periode, die als van een dilettant zijn. Het werk van I. is het meest vertegenwoordigd in het Rijks-Museum te Amsterdam (collectie-Drucker). Verder in het Museum-Mesdag te ’s-Gravenhage, het Stedelijk Museum te Amsterdam, het MuseumBoymans, enz.

Litt.: G. H. Marius, de Holl. schilderkunst v. d. 19de eeuw; Alb. Plasschaert, 19de-eeuwsche schilderkunst; Ph. Zilcken, Peintres Hollandais Modernes, 1893 (aldaar rijst van Joz. Israëls’ etsen); L’Homme et l’Artiste, Eaufortes par Steelink, texte par F. Netscher et Ph. Zilcken, 1891; Max Liebermann, Josef Israëls. Verder in verschillende tijdschriften, o. a. Onze Kunst, 1904 I, door W. Steenhoff en idem 1912 I, Israëls en Millet.

< >