Honorius - naam van vier (vijf) pausen, onder welke: H. I (625—638), werd 625 tot paus gekozen. In den monotheletischen strijd vereenigde hij zich met den patriarch Sergius van Constantinopel, dat de Godmensch slechts één wil bezat. Hij werd daarom op het zesde oecumenisch Concilie 680 als ketter veroordeeld, v. Hefele, Die Honorius-Frage (uit het Latijn door Rump, Münster 1870); Willis, The pope H. and the new dogma (Lond. 1890). — H. III (1216—27), een Romein. Hij werd in 1216 als opvolger van Innocentius III tot paus gekozen.
In 1220 kroonde hij Frederik II tot keizer. H. deed te vergeefs moeite om het heilige land door een nieuwen grooten kruistocht te bevrijden. Als groote vriend van bedelorden bevestigde H. de Dominikanen 1216 en de Franciskanen 1223. — H. IV (1285—87), geb. omstreeks 1210 te Rome, canonicus te Châlons-sur-Marne, werd in 1261 kardinaal en 1285 tot paus gekozen. Hij sloeg in 1286 Jacobus v. Aragon, die den koningstroon van Sicilië overweldigde, in den ban, doch vermocht niet de bevestiging der Aragonische heerschappij op het eiland te verhinderen. Hij richtte leerstoelen op in de Oostersche talen aan de Universiteit te Parijs. Hij stierf te Rome in 1287.