Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hobbes

betekenis & definitie

Hobbes - 1) John Olliver, pseudonym van Pearl Mary Teresa Richards, Amerik. schrijfster, geb. 1867 te Boston. Zij vestigde haar naam met The Gods, Some Mortals and Lord Wickenham, dat levendig van stijl en boeiend van inhoud is. Verder schreef zij: The School for Saints (1897), Robert Orange (1900), waarin geloofsquaesties behandeld worden.

2) Thomas, Eng. wijsgeer, 1588-1679, als zoon van een predikant te Malmesbury geboren, kwam, 15 jaar oud, aan de Univ. te Oxford, was daarna langen tijd als secretaris, opvoeder en huisvriend verbonden met de familie Cavendish (graaf v. Devonshire), die hij op verschillende reizen in Frankrijk en Italië vergezelde (kennismaking met Mersenne, Gassendi, Descartes, Galilei) en op wier landgoed hij, steeds ongehuwd gebleven, gestorven is. Karel II, dien hij tijdens zijn verbanning in de wiskunde onderwezen had, kende hem bij zijn troonsbestijging in 1660 een pensioen van 100 pond st. toe. Wegens zijn „materialistische en atheïstische leer” ondervond H. veel vijandschap van den kant der R. Kath. en Anglik. geestelijkheid. Tot op het laatst van zijn leven bleef hij geestelijk en lichamelijk frisch, zoodat hij zelfs op 88-j. leeftijd nog een vertaling van den geheelen Homerus publiceerde. Zijn eigen leven beschreef hij in een Latijnsch gedicht (met Eng. vertaling). Hij wordt geschilderd als een man van de wereld, bescheiden, vrijgevig, door en door rechtschapen en vol geestdrift voor wetenschap en kunst. Zijn volledige (deels Latijnsche, deels Engelsche) werken, waaronder eenige zuiver mathem. en natuurwetenschappelijke, geschriften zijn door Molesworth in 16 deelen (Londen 1839-45) uitgegeven. In lateren tijd heeft F. Tönnies zich zeer verdienstelijk gemaakt voor een betere kennis en waardeering van H.’s leer en voor een correcter uitgave van vroeger verminkte teksten.

Van beteekenis is ook diens monografie over H.’s leven en werken in Frommann’s Klassiker der Phil. (Stuttgart). H. publiceerde van zijn eigenlijk wijsgeerig systeem het eerst (1642) het derde deel, de Cive, vervolgens (1655) het eerste, de Corpore, en eindelijk (1658) het tweede deel, de Homine. Het eerste deel bevat de logika en natuurfilosofie met een bestrijding der theologische metafysika; het tweede de leer van den mensch (psychologie, ontstaan van het leven, de taal, enz.), het derde: de staatsleer. — Bij dit laatste sluit aan het groote, in ’t Engelsch geschreven werk Leviathan (1651), dat een storm van verontwaardiging wekte. De (aan het boek Job ontleende) naam van het geweldige dier beteekent de van de Kerk volkomen losgemaakten wereldlijke staat. Voor de publicatie van het in 1668 voltooide werk Behemoth (het monster der revolutie), een geschiedenis van het „lange Parlament”, kon H. de koninklijke goedkeuring niet verkrijgen.— Volkomen vertrouwd met de resultaten der nieuwere (door Copernicus, Kepler, Galilei, Harvey gegrondveste) natuurwetenschap, kon H. geen genoegen nemen met Baco’s ondiepe inductie-leer en gevoelde hij, hoewel de scholastiek hartstochtelijk bestrijdend, de noodwendigheid eener streng deductieve methode. Alle teleologische verklaring onverbiddelijk afwijzend, beschouwt hij de natuur als een mechanisme. Alles, wat werkelijk is, is een „lichaam”, en de grondeigenschap der lichamen is de beweging. De ons door de zintuigen openbaar wordende „secundaire” qualiteiten zijn slechts de wijze, zooals wij menschen het werkelijke opvatten.

Maar datzelfde geldt eigenlijk ook van de primaire qualiteiten. H. tracht te bewijzen (daarin dicht tot Kant naderend), dat ook ruimte en tijd slechts de manieren zijn, waarop wij de werkelijke dingen voorstellen. Zoo slaat zijn materialisme eigendeel in ’t tegendeel om. Merkwaardig is H.’s consequent nominalisme. Het algemeene bestaat slechts in de geldigheid van een „naam” voor een klasse van gelijksoortige dingen. Er bestaat in de dingen niets algemeens, bv. geen algemeene „stof” (materie); er zijn alleen afzonderlijke lichamen. Ook in de behandeling van het menschelijke zieleleven trachtte hij zijn mechanische wereldbeschouwing streng door te voeren. De bevorderde bloedsomloop wordt ons bewust als lust, de belemmerde daarentegen als onlust.

Deze gevoelens, lust en onlust, zijn de eenige motieven van het menschelijk handelen. Daar alles causaal bepaald is, is ook alle willen streng gedetermineerd. De begrippen „goed” en „kwaad” zijn geheel betrekkelijk en subjectief. Van na ture streven alle wezens naar zelfhandhaving. Het egoïsme wortelt in de natuur der dingen. Zoo moet in den natuurstaat een „krijg van allen tegen allen” (bellum omnium contra omnes) ontstaan, daar een ieder hier recht (d. i. vrijheid) heeft om te doen en te laten, wat hem bevalt. De hoogst droevige gevolgen hiervan voorkomt echter de mensch als redelijk wezen door het inzicht, dat de individuen hun absolute vrijheid hebben in te perken door een onderlinge afspraak om zich aan zekere gedragsregels (waarheidspreken, hulpvaardigheid, eerlijkheid, enz.) te houden. Daarvoor moet er weer een gezag zijn, dat de overtreding dier regels straft.

Zoo komt de „staat” tot stand, die om zijn taak (bescherming en welzijn der burgers) te kunnen vervullen, absolute macht moet hebben, ook over godsdienst en kerk. Het gezag in den staat moet ongedeeld zijn. Hij bepaalt wat goed en kwaad is, wat in zaken van godsdienst geloofd moet worden. De beste staatsvorm is de absolute monarchie. Tegenover alle andere autoriteiten blijft de staatsburger vrij, ook tegenover de Kerk.

Het Rijk Gods is niet van deze wereld, en de clerus, die zich eigenmachtig tot heerscher opgeworpen heeft, mag geen gehoorzaamheid eischen. H.’s leer werd in zijn vaderland weldra heftig bestreden, vooral door de platoniseerende school van Cambridge en door den bisschop Cumberland. Zij heeft echter in wijden kring grooten invloed geoefend, met name op Locke, Berkeley, de Fransche Encyclopedisten, Spinoza, Leibniz en Pufendorf. Vgl. verder: Robertson, Hobbes (London 1901), Lyon, la Philos. de H. (1893), M. Köhler, H. (1902).

< >