Hammoerapi - de beroemdste koning van Babylonië (2123-2081 v. Chr., vlgs. anderen ± 1958-1916), met Ichnaton van Egypte de grootste en merkwaardigste vorstelijke persoonlijkheid uit de oudere Oostersche geschiedenis. H. was de 6e koning van de „eerste dynastie” (2225-1926), welke het Amorietische „rijk van Babel” had gevestigd. Na gedurende geruimen tijd vazal van Rim-Sin te zijn geweest, maakte hij zich vrij (2092 v. Chr.). Daardoor was H. heer over geheel Babylonië; hij nam nu den alouden titel „koning van Sumer en Akkad” aan. Het Semietische (spec.
Amoriet.) element had nu voorgoed de overwinning behaald op het Sumerische; langzamerhand stierf de Sumerische taal uit en werd tot heilige priestertaal. H. breidde zijn overwinningen uit over de omliggende landen. Het staat vast, dat Ninive en Assur, ook een deel van Elam met Susa tot zijn rijk behoorden, misschien ook een deel van Syrië; dit laatste is echter niet te bewijzen. Hoofdstad van zijn koninkrijk was Babel, dat nu de plaats bekleedde van de vroegere koningsresidenties der Sumerische staten in ’t Z. Van andere goden werden, in H.’s tijd, de attributen, mythen een hymnen op Babels god overgebracht. Vooral in Babel, maar ook in de andere groote steden van zijn rijk, liet H. vele tempels restaureeren en bouwen. Niet alleen voor den godsdienst, doch evenzeer voor het maatschappelijk belang van zijn volk was H. onvermoeid werkzaam. Hij zorgde nadrukkelijk voor de veiligheid en de rust in ’t land; „H. is een heer die als een vader voor zijn onderdanen is” — zoo staat in den epiloog van zijn wet (zie Wet van); en elders noemt hij zich „den koning der gerechtigheid”, die zijn wetten geeft, „opdat de sterke den zwakke niet onderdrukke en opdat weezen en weduwen veilig zijn”. Aan landbouw en veeteelt schonk hij veel aandacht, voor een goede besproeiïng van akkers en weiden liet hij kanalen graven en verbeteren, en dijken aanleggen.
Tot verdediging van de grenzen en van de boeren, tegen de telkens dreigende plundertochten van nomaden, liet hij op verschillende punten vestingen bouwen. Dat H. een krachtig heerscher was, die een sterk gecentraliseerd bestuur voerde, blijkt o.a. uit de vele brieven (en koninklijke besluiten), gericht aan zijn stadhouder Sin-idinnam, een hoog beambte in het Z. van ’t rijk. Door deze merkwaardige brieven (vgl. Trajanus’ correspondentie met Plinius) valt veel licht op de organisatie van het rijksbestuur en op den koning die zelf overal ingrijpt — niet als een „Oostersch despoot”, maar volgens een verlicht, „patriarchaal absolutisme”. H. geeft aan Sin-idinnam concrete voorschriften over de behandeling van processen, over belastingen en ’t beheer van de domeinen, over vervoer van koopwaar en levensmiddelen, over kanalen (dit waren zeer gebruikelijke verkeerswegen) en handel, over kultische aangelegenheden en de regeling van den kalender, over troepenbewegingen en toekenning van landerijen aan gedemobiliseerden, enz., enz. Het allermerkwaardigste document van zijn regeeringswerkzaamheid is zijn beroemde wet (zie Wet van). Zeer spoedig na H.’s dood viel zijn rijk uiteen. — H. wordt vaak, doch wel ten onrechte, vereenzelvigd met Amrafel (Gen. 14). — F. Ulmer, Hammurabi, sein Land u. seine Zeit (Der alte Orient, jaarg. 9) 1907.