Hamer - 1) Ferdinandus Hubertus, bisschop-missionaris, geb. 1840 te Nijmegen, overl. 1900 te Ho-K’oe, studeerde aan de seminaria te Kuilenburg en Rijsenburg, werd in 1864 priester. H. trad te Scheut bij Brussel in de congregatie van het Onbevlekte Hart van Maria en vertrok in 1865 naar Mongolië. Van deze missie is hij een der stichters. In 1878 werd hij benoemd tot apostolisch vicaris van Kan-Soe en bisschop van Tremithe en in 1889 overgeplaatst naar het vicariaat van Ortos.
In 1890 verbleef hij enkele maanden tot herstel van gezondheid in Nijmegen. In den Bokseropstand van 1900 werd H. te Eulcheu-seu k’ing-ti gevangen genomen en stierf op den brandstapel. In het seminarie Rijsenburg werd een gedenkteeken, in Nijmegen een standbeeld voor H. opgericht.
2) werktuig, dat zijn arbeidsvermogen van beweging door middel van botsing overdraagt op het te bewerken voorwerp, waarop daardoor de noodige druk wordt uitgeoefend. De hamer kan uit de hand worden bewogen, bij klinkhamers wordt ook lucht gebruikt (zie LUCHTDRUKHAMER). — Smeedhamers kunnen door middel van drijfwerk, lucht of stoom worden bewogen. — De uit de hand bewogen h. heeft gewoonlijk een kop of baan en een pen. — De hamer is in den regel van staal, soms van koper, dikwijls van hout, afhankelijk van het doel, waarvoor de hamer moet dienen of het te bewerken materiaal. De steel is van hout en gaat in den regel door het zwaartepunt van den hamer. — Hamers voor het smeden zijn de hand- of bankhamer (1), die door den smid zelf met één hand gebruikt wordt; de smidshulp, de voorslaander, gebruikt met twee handen den voorhamer (2). Bij den zoogenaamden kruisslaghamer (3) loopt de pen evenwijdig met den steel. — Zijn bij het voorslaan twee hulpen noodig, dan beweegt de tweede man den kruisslaghamer in een vlak loodrecht op dat van den voorslaander; de pennen treffen dan steeds het werkstuk evenwijdig aan elkaar. — De vlakhamer (4), zethamer 5), volderhamer (6) en bolhamer (7) worden door den smid op het smeedstuk geplaatst en worden daarna met den voorhamer geslagen. — 8 is een hoefhamer bij hoefsmeden in gebruik, timmerlieden gebruiken 9, schoenmakers 10, zadelmakers 11, steenhouwers 12; 13, 14 en 15 zijn drijfhamers voor koper- en blikslagers, 16 is een hamer voor bankwerkers, 17 is een ciseleerhamer (zie CISELEERHAMER), 18 een moker, 19 een houten hamer, 20 een breeuw- of kalefaathamer voor scheepstimmerlieden, eveneens van hout (zie BREEUWEN). Hamers, die als smeedmachine dienst doen zijn staarthamers, valhamers, veerhamers, luchthamers en stoomhamers. — De eerste mechanische hamers waren staarthamers, die door middel van een schijf met nokken werden opgelicht. De schijf met as werd door een scheprad, dus door waterkracht, bewogen. — (22). De hamerkop beweegt zich volgens een cirkelvormige baan, komt hier en daar nog in oorspronkelijken vorm voor. — Bij den modernen staarthamer volgens (23) wordt de beweging van den steel veroorzaakt door het heen- en weerdraaiende deel A, dat met tusschenvoeging van gummi-buffers tegen den steel stoot. A wordt bewogen door een kruk met kruksleuf.
Aantal slagen tot 500 per minuut. In gebruik voor dunne stukken, die snel koud worden (kleinindustrie). (24) stelt den valhamer voor in zijn eenvoudigsten vorm, door drijfwerk bewogen. Door trekken aan het oog O wordt door de wrijving de riem R door de riemschijf medegenomen en de hamer H opgelicht, langs de geleidingen G. Bij loslaten van O valt de hamer op het aambeeld A neer. Aandrijving van de as door de riemschijf S. Aan den hamer zoowel als het aambeeld kunnen zoogenaamde matrijzen worden aangebracht, van uithollingen voorzien, die samen den juisten vorm van het te smeden stuk hebben (fig. 21). Bij grootere hamergewichten (meer dan 100 K.G.) wordt de kracht in O uit te oefenen te groot. Gewoonlijk is ook een inrichting tot opheffen en vasthouden van den hamer aanwezig. — Veerhamer (25). Op as D is een excentriek E geplaatst, dat een om M draaibaren hefboom in den vorm van een bladveer beweegt. Door het andere einde wordt de hamer H bewogen boven het aambeeld.
Regeling van de slagsterkte door den riem meer of minder van de losse riemschijf op de op de as bevestigde riemschijf te brengen. — Bij luchthamers (26) is de hamer aan een zuiger Z bevestigd, die zich bewegen kan in een cylinder, waarin ook een tweede zuiger X op en neer kan gaan door middel van een kruk vanaf het drijfwerk. Door beweging van X wordt de lucht tusschen X en Z afwisselend verdund en samengeperst, de zuiger Z opgezogen of naar beneden geperst. Regeling der slagen door verandering van de tusschen de zuigers aanwezige hoeveelheid lucht, waardoor het midden van de op- en neergaande beweging van Z hooger of lager komt te liggen. — Stoomhamers hebben een hamer, door een stang met den zuiger verbonden. Hij kan door stoom worden opgeheven en kan dan òf vrijvallen òf wordt eveneens door stoom naar beneden gedrukt. In het laatste geval kan bij eenzelfde uitwerking het gewicht kleiner en het aantal slagen grooter zijn. De regeling is zoodanig, dat men zoowel lichte als zware slagen kan geven en automatisch achtereenvolgens meerdere slagen van vooraf vastgestelde gelijke sterkte kan geven. In fig. 27 is een stoomhamer van 15000 K.G. hamergewicht voorgesteld. Het aambeeld weegt ± 300.000 K.G. en is volkomen vrij van het hamerfundament geplaatst.
Dergelijke zware hamers komen niet veel voor. Gewoonlijk blijven de hamergewichten onder 2000 K.G. — De oudste h. dienden tegelijk als bijl. Een h. in onzen zin komt eerst in den neolithischen tijd voor. Hij ontstaat blijkbaar uit den bijl en kan onderscheiden worden in strijdh. en werkh. De laatste neemt in den brons- en ijzertijd de nu nog gebruikelijke vormen aan, de eerste werd later een onderscheidingsteeken van aanvoerders (vgl. onzen voorzittershamer). Al in zeer vroegen tijd schijnt de h. ook als heilig voorwerp gewijd te zijn (vgl. den strijdh. van Thor). — In de heraldiek wordt de gewone hamer, n.l. met het vooreinde van het ijzer dik, het achtereinde puntig of ook als klophamer, met breeden zwaren kop, overal even dik, afgebeeld. — De laatste staan gewoonlijk rechts- of linkshellend.