Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Guatemala

betekenis & definitie

Guatemala - (de naam beteekent: houtrijk land), 1) de voornaamste der republieken van Midden-Amerika; zij beslaat een oppervlakte van 113.030 K.M.2 en had op 31 Dec. 1914 een bevolking van 2.003.579 inw. Algemeene gesteldheid. G. bestaat grootendeels uit bergland. Alleen het N., behoorende tot het schiereiland Yucatan, is vlakland.

In het bergland zijn een groot aantal ketens te onderscheiden, waarvan de meeste gekroond worden door vulkanen; vooral de Zuidelijke keten, die zich van de Fonseca-baai door San Salvador en Guatemala als Siërra Madre in Mexico voortzet, draagt vele vulkanen. In G. o. a. de Agua (3753 M.), de watervulkaan, zoo genoemd naar een groote uitbarsting in 1641, waarbij geweldige watermassa’s groote schade aanrichtten, thans uitgedoofd; de Acatenango (3960 M.), eveneens uitgedoofd, bezit 5 kraters; de Fuego (3835 M.) met 3 kraters, die in 1880 nog werkzaam waren. Hooger nog reiken de met sneeuw bedekte Tajamulco (4210 M.) en Tacana (4064 M.). In verband met de vele vulkanen komen in G. vele aardbevingen voor, waarvan bekend werden die van Oud-G. in 1773 en Nieuw-G. in 1830 en 1917. Karakteristiek voor dit zuidelijk bergland zijn verder de z.g.n. Valles, inzinkingen die opgevuld werden tot hoogvlakten, b.v. die van Quetzaltenango en San Marcos. Midden-G. bestaat uit een zeer oud gebergte, dat door het diepe, nauwe dal van de Rio Chixoy verdeeld wordt in een Westelijk deel, de Altos Cuchumatanes, 3500 tot 4000 M. hoog, en een Oostelijk, de Alta Verapaz van 2500 M. Bij dit laatste sluit zich aan een krijtgebergte van 2—600 M. hoogte met vele dolinen, e. a. karstverschijnselen.

Noordwaarts gaat dit over in de z.g.n. Petén, een heuvelland met vele recente verzakkingen. In het N. stroomt de Usumacinta. Naar het O., uitkomende in G. v. Honduras, stroomen de Polochic (met stoombootverkeer) en Motagua. Naar den Grooten Oceaan gaan slechts korte kustrivieren. De grootste meren zijn het Peténmeer (90 M. boven zeeniveau), het meer van Yzabal (Golfo Dulce) en de heerlijke bergmeren van Atitlan, Amatitlan, Ayarza en Guija.

Klimaat. Het bergland heeft b.v. naast 30’ C. soms een temperatuur van 6', gemiddeld jaarlijks 18,2’, tegen 26° aan de kust. Aan den Atlantischen Oceaan waait meest de N.O. passaat, die door het bergland tot stijgen gedwongen, veel regen brengt. Puerto Barrios b.v. ontvangt jaarlijks 3100 m.M. De Noordenwinden (temporales) veroorzaken hier sterke afkoeling en dagenlange nevels. Aan den Grooten Oceaan waait alleen ’s zomers een regen-brengende Zuidenwind, ’s winters de aflandige N.O. passaat. Van Dec. tot April, de droge tijd (Verano), valt hier slechts 6 % van het totaal. Het klimaat is in de hoogere deelen van het land gezond, in de warme kuststreken heerschen koortsen.

Over de flora en fauna, zie MIDDEN-AMERIKA.

Bevolking. De bevolking, in 1914 tellende ruim 2 millioen inw., waardoor G. de meeste inw. telde van de Centraal-Amerikaansche staten, bestond in genoemd jaar voor 60 % uit Indianen, De overblijvenden waren grootendeels van gemengde afkomst, zoodat het aantal zuiver Europeanen zeer gering is. De Indianen, die meest in de groote plaatsen en in de beste districten wonen, spreken nog hun moedertaal en zijn over het geheel vreedzaam van aard; zij vormen het landbouwende bestanddeel der bevolking en zijn hoofdzakelijk nakomelingen van de verschillende Maya-stammen, die in het begin der 16de eeuw in G. gevestigd waren. Geheel buiten den vreemden invloed hebben zich de Lakandonen in Petén, en Oud Vera Paz weten te houden. Zij leven nog van jacht met pijl en boog en zijn eerst kort in kennis gekomen met ijzeren werktuigen. Hiertegenover kunnen gesteld worden de ± 450.000 Ladinos, grootendeels ambachtslieden en kleine neringdoenden, die zich zoozeer vermengd hebben, dat zij vaak bij de Blanken worden gerekend. De Blanken, meest planters en groothandelaars, het gegoede en heerschende deel der bevolking, zijn slechts gering in aantal. De oude Spaansche families hebben zich te zeer met Indiaansch bloed gemengd, terwijl de immigranten meest afkomstig zijn uit andere deelen van Centraal-Amerika of uit Mexico.

De bevolkingsdichtheid is zeer verschillend; zij is het geringst (0,16 inw. per K.M.2) in het Noordelijk laagland (Petén), het grootst (gemiddeld 30 inw. per K.M.2) in de droge middendeelen der bergmassa van Zuid-G., waar zij in Totonicapan zelfs stijgt tot 95 inw. per K.M.2 Gemiddeld bedraagt ze 16,6 per K.M.2 Bestuur. De tegenwoordige republikeinsche staatsinrichting bestaat sinds 1879. De president der republiek wordt gekozen voor 6 jaren, volgens een direct kiesstelsel. Het wetgevend lichaam bestaat uit leden, die voor 5 jaren worden gekozen door de bevolking en wel voor elke 20.000 inw. 1 afgevaardigde; verder uit een Raad van State met 13 leden, deels door het wetgevend lichaam gekozen, deels door den president benoemd. Het bestuur des lands is verdeeld over 6 departementen; aan het hoofd van elk staat een staatssecretaris, zooveel als minister. Hoofdstad is Guatamala (zie beneden).

Godsdienst en onderwijs. In G. heerscht vrijheid van godsdienst. Op 9000 personen na zijn echter allen Katholiek. Het bisdom omvat tevens de Katholieken van Costa Rica, Honduras, Nicaragua en San Salvador. Ondanks leerplicht-wet is het aantal analphabeten niet ver beneden 90 %.

Leger. Alle mannelijke burgers van 18 tot 50 jaar zijn na loting dienstplichtig. Het leger bestaat totaal uit 85.000 officieren en soldaten, waarbij een reserve van 40.000 man.

Economische toestand. Een groot gedeelte van de Republiek is bijzonder vruchtbaar en rijk aan rivieren, zoodat de oogsten niet geheel van den regenval afhankelijk zijn. De belangrijkste gedeelten bevinden zich aan de hellingen van het gebergte en wel aan de zijde van den Grooten Oceaan. Van groote beteekenis voor den economischen toestand is verder de landwet van 1894, waarbij nagenoeg alle Staatslanden in stukjes werden verkocht, zoodanig dat niemand meer mocht bezitten dan 15 caballarias (± 7600 M.2), die binnen de 10 jaar niet verkocht mochten worden. Vroeger waren indigo en cochenille de belangrijkste producten; daarvoor in de plaats is koffie gekomen, die ook de cacao heeft verdrongen.

De belangrijkste koffiegebieden zijn Costa Cuca, Costa Grande, Tumbador, het gebied van Amatitlan aan den kant van den Grooten, van Vera Paz en Coban aan den Atlantischen Oceaan. In 1914 waren er 2156 plantages, waarvan de grootste aan Duitschers behoorden. Zij leverden bijna 105 millioen pond op, ter waarde van ruim 30 millioen gulden, waardoor alleen de koffie ruim 80 % bijdroeg tot de totale uitvoerwaarde van G. In de 2e plaats komt thans de bananen-cultuur, voor ruim 2 millioen gulden, en daarna de suikercultuur met ±1 millioen gulden. G. levert voorts tarwe, gerst e. a. korensoorten, rijst en aardappelen.

Van belang zijn verder de bosschen, die een oppervlakte van meer dan 500.000 H.A. beslaan. Ze leveren rubber, mahonieen verfhout uit het dept. Petén.

Veeteelt is van minder belang. G. bezat in 1914 600.000 runderen, 100.000paarden, 400.000 schapen, 170.000 varkens. De mijnbouw heeft zijn grootste beteekenis verloren. G. levert nog wat zilver, goud, koper, ijzer en lood, vooral in de dept. Huehuetenango, en Chiijuimula. De totale handelsomzet van de Republiek had een waarde van ruim 41 millioen gulden in 1916, tegen ruim 60 millioen gulden in 1913. Hiervan was de export iets grooter dan de import, beide voornamelijk gericht op de Ver. Staten, Duitschland en Groot-Brittannië.

Voornaamste handelsstad is de hoofdstad G. Belangrijke havens zijn: Puerto Barrios en Livingston aan den Atlantischen, San José, Champerico en Ocos aan den Grooten Oceaan. G. bezat in 1914 bijna 1000 K.M. spoorwegen, waarvan de belangrijkste is de lijn, die Puerto Barrios via de hoofdstad verbindt met San José. Van de steden verdienen behalve de reeds genoemde nog vermelding Quezaltenango, Coban en Totonicapan, alle met ± 30.000 inw.

Geschiedenis. G., waartoe behalve ’t tegenwoordige G. ook nog Honduras, Salvador, Nicaragua en Costa Rica behoorden, vormde tot in de 18e eeuw een onderdeel van de Spaansche kolonie Nieuw-Spanje (zie KOL. GESCH. VAN SPANJE). In de 18e eeuw werd G. een afzonderlijke provincie, bestuurd door een kapitein-generaal, die zijn zetel had in de stad G. Toen de Am. kol. zich vrij maakten van Spanje, vormde zich in de stad G. een comité, bestaande uit den kap.-gen. Gainza, Spaansche ambtenaren en aanzienlijke inwoners, dat de onafhankelijkheid van G. afkondigde (15 Sept. 1821). Overal in de provincies erkende men ‘t gezag van ’t comité. De Spaansche ambtenaren traden in dienst van ’t voorl. bestuur, dat opgedragen werd aan Gainza, die naast zich had een raad (junta consultiva). Langzamerhand vormden er zich in de verschillende deelen van G. groepen, die op afscheiding aanstuurden, terwijl een andere partij streefde naar aansluiting bij Mexico, waar toen keizer Iturbide regeerde.

In 1822 (15 Jan.) verklaarde de Junta Consultiva zich voor aansluiting bij Mexico, waarop Iturbide gen. Filisola stuurde om de annexatie voor te bereiden. De val van Iturbide verijdelde de uitvoering. G. werd nu een republiek op federatieven grondslag met de stad G. als bondshoofdstad. ’t Bestuur berustte bij een president en 5 jefesde estado, gekozen door kiescolleges. Inwendig bleef ’t niet rustig. Twee partijen, een lib. en een clericale partij, bestreden elkaar hevig. Van 1830—1838 hadden de lib., geleid door Fransisco Morazan, het bestuur in handen. Wanneer Morazan de orde niet kan handhaven, besluit men over te gaan tot opheffing van ’t federation verbond, zoodat nu vijf republieken: G., Honduras, Salvador, Nicaragua en Costa Rica ontstaan (1838), waarvan G. echter de voornaamste is en de hegemonie heeft.

Dit blijkt vooral in de periode. 1839—1871, wanneer de clericale partij, die in G. de macht heeft, er voor zorgt, dat overal in de 6 rep. de clericalen de macht in handen hebben. In 1871 eindigt de overheerschende positie der clericale partij. De oude partijen maken plaats voor groepen, die zich vormen om bepaalde personen, zonder dat er eigenlijk verschil in politiek bestaat. In naam zijn deze vijf staten rep., in werkelijkheid heeft de president de abs. macht in handen. De min. zijn aan hem verantwoordelijk, terwijl de pres. alleen de wetg. en de uitv. macht uitoefent. De volksvertegenwoordigingen, op wier samenstelling de pres. invloed uitoefent, zijn lichamen zonder gezag of beteekenis.

Tijdens de reg. van pres. Justo Rufino Barrios (1873—1886) werden de geest. orden in G. uit ’t land gezet. Een begin maakte men met den aanleg van spoorwegen, terwijl er scholen opgericht werden. Onder diens neef José Maria Reyna Barrios (pres. van 1892—1897) kwam een arbeidswet tot stand (ley de trabajadores 1894), waarbij onderscheid wordt gemaakt tusschen colonos die arbeid verrichten op de plantage en daarvoor een stuk land van den planter tot eigen gebruik krijgen, en jornaleros, die in loondienst staan van den planter en met deze contracten aangaan. Scherp werd door deze wet gezorgd voor de nakoming van ’t contract, ’t Bestuur werd verbeterd, de financiën kwamen in beteren toestand en de aanleg van spoorwegen werd bevorderd tijdens ’t best. van pres. Manuel Estrada Cabrera (sedert 1898).

Litteratuur: Stoll, Zur Ethnographie der Republik G. (Zürich 1886); T. Brigham, The Land of the Quetzal (Boston, Lond. 1887); F. W. Morren, Koffiecultuur in G. (Amst. 1899); A. Caille, La G. et son avenir économique (Parijs 1914.); D. Fife, G. and the States of Central America (Londen 1913); C. H. Stephan, Le G. Économique (Parijs 1906); N. O. Winter, G. and her People of To-day (Boston 1909); E. Huntington, G. and the highest native American civilization.

Over de geschiedenis: D. G. Munro, The five republics of Central America (1918).

2) G., of Santiago de G., ook G. la Nueva, hoofdstad der gelijkn. rep.; 1480 M. boven de zee, tusschen de vulkanen Agua en de Fuego. In 1910 telde de stad 90.000 inw., waarvan ongeveer een tiende van Europeesche afkomst. G. is regelmatig gebouwd, heeft vele goed geplaveide straten en electrisch licht. De huizen zijn door de veelvuldige aardbevingen, meest van één verdieping. G. is het middelpunt van het handelsverkeer van het geheele land. Het is de derde hoofdstad van dien naam. De eerste, G., Ciudad vieja of Almalonga, werd in 1527 door een uitbarsting van den vulkaan Agua, de tweede, G. la Antigua, werd in 1773 door een aardbeving verwoest. Daarna werd in 1776 het tegenwoordige G. gebouwd, echter bleef G. la Antigua als een stadje van 16.000 inw. bestaan, 15 K.M. ten W. van G. en vormt met haar ruïnen van de kathedraal, kloosters en paleizen een schilderachtige tegenstelling met het nieuwe G.