Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Grot

betekenis & definitie

Grot - Natuurlijke holte van voldoende grootte in de aardkorst. In Nederland zijn zij onbekend. Dat zal er toe hebben bijgedragen om den naam toe te kennen aan de groote ruimten, welke, door het eeuwenlange winnen van mergelblokken als bouwsteen, gevormd zijn in den Sint Pietersberg en op talrijke plaatsen in den steilen rand langs het Geuldal. Door den mensch gemaakt, verdienen zij eigenlijk den naam niet; het zijn mijngangen en -kamers of onderaardsche steengroeven.

De eigenlijke g. komen vooral voor in kalksteen. Hier kunnen zij groote afmetingen krijgen. Het ontstaan is verklaarbaar uit de gemakkelijke oplosbaarheid van koolzure kalk in koolzuurhoudend water. Door de oplossende werking van het water zien wij in kalkgebieden steeds vlak kegelvormige of cylindrische putten ontstaan, orgelpijpen en dolinen, welke groote afmetingen kunnen krijgen (zie plaat II, fig. 1). Zoo zal ook het onderaards langs de veelvuldige spleten zich bewegende water oplossend werken en de spleet verwijden. Niet zelden neemt een rivier, welke aanvankelijk normaal bovengronds loopt, een gedeelte van zijn loop door zulk een g. De bekende g. van Han wordt doorstroomd door de Lesse, de g. bij St. Kanzian door de Reka (plaat 1, fig. 1). Zulk een rivier voert nog voortdurend groote hoeveelheden koolzure kalk af.

Niet zelden is de stroomsnelheid aanzienlijk, zoodat grind meegevoerd wordt en de rivier ook mechanisch erodeerend werkt, wat een maximum bereikt in de veel voorkomende watervallen. De kalksteeng. danken haar beroemdheid, behalve aan de indrukwekkende grootte, vooral aan de schoone vormen van sinterterrassen (plaat II, fig. 3) en van de grillige druipsteenvormen, welke in onnoemelijken getale van zolder en wanden neerhangen (stalaktieten, plaat II, fig. 5) of uit den bodem oprijzen (stalagmieten, plaat II, fig. 6). Nu eens dun als papier en het licht der fakkels als een zwakke schijn doorlatend, nemen zij soms massale vormen aan, die herinneren aan een dom, een kerk, een reuzenstandbeeld. De onophoudelijk neertikkende druppel van kalkrijk water, welke zich over de oppervlakte uitbreidt en daar verdampt, weder een onmerkbaar dun laagje koolzure kalk aan het bouwsel toevoegend, laat den bezoeker niet in twijfel omtrent de wijze waarop deze oneindige verscheidenheid van vormen ontstaan is. Zij ook zijn een bewijs van de nog steeds voortgaande oplossende werking van het water, want de koolzure kalk, die hier wordt afgezet, is elders uit den kalksteen opgelost. Toch is het de vraag of de geheele ruimte door oplossing ontstaan is.

Opvallend is het, dat de groote g. overal in koraalkalk gevormd zijn. Wanneer de vorming alleen aan waterwerking moest worden toegeschreven is niet goed in te zien waarom in kalksteenen van andere herkomst, welke even oplosbaar zijn, geen g. zouden ontstaan. Bekend is bovendien, dat koraalkalken dikwijls reeds bij hun vorming groote leege ruimten bevatten. Het is daarom waarschijnlijk, dat de groote ruimten der g. reeds van den aanvang af in aanleg voorhanden waren en alleen zijn verwijd en vervormd. Instortingen van het dak komen telkens voor; de puinhoopen op den vloer der g. zijn er het bewijs van; dikwijls vormen zich ook breuktrechters tot aan de oppervlakte, welke de g. daar ter plaatse vernietigen (plaat I, fig. 1 en 2).

Ook in andere gesteenten kunnen holten ontstaan; zoo in den vorm van blaasholten in stollingsgesteenten; hoogst zelden hebben zij zulke afmetingen, dat men van een g. spreekt. Verschuivingsspleten geven het aanzien aan spelonkachtige g.; zij zijn soms met kristallen bezet: kristalhelders of -g. der Alpen. De branding heeft op Staffa een g. gevormd in bazalt, Fingals g. Zulke g. bereiken nooit de afmetingen van g. in kalksteen. Vele g. waren eens de woonplaats van dieren, welke er hun overblijfselen in achterlieten, welke wij thans als beenderbreccie, als guano of als fosfaat terugvinden. Ook de eerste menschen zochten een schuilplaats in g.