Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 03-01-2019

Grimm, 1) (jacob)

betekenis & definitie

Grimm, 1) (jacob) - geb. 1785 te Hanau (Hessen), grondlegger der Germanistische wetenschap, dat is de Germaansche taal- en oudheidkunde in haar geheelen omvang. Reeds tijdens zijn studie in de rechten te Marburg, waar hij den sterken invloed van den rechtshistoricus Fr. 0. von Savigny onderging, legde hij zich met zijn jongeren broeder Wilhelm op Oudduitsche studiën toe. J. was (na verschillende betrekkingen van korten duur bekleed te hebben) van 1816 2e bibliothecaris in Kassei, van 1828 tot 1837 bibliothecaris en hoogleeraar in Göttingen. In ’t laatstgen. jaar met een aantal andere professoren ontslagen, leefde hij tot 1841 ambteloos te Kassei; daarna te Berlijn als bezoldigd lid der Pruis.

Academie vanWetensch. Overl. 1863. — Op elk gebied, waarop J. G. zich bewoog, werd hij een baanbreker; zijn grootste beteekenis heeft hij door de vestiging van de historische methode in de taalwetenschap en het scheppen van een wetenschappelijke klankleer, in zijn Deutsche Grammatik (dl. I 1819, II 1826, III 1832, IV 1837; nieuwe druk 1870—1898), waarin hij, steunende op de onderzoekingen v n den Nederlander L. ten Kate* en den Deen R. C. Rask, de theorie van de z.g. klankverschuiving* opstelde. De Germ. mythologie grondvestte hij door zijn Deutsche Mythologie (1835, 2e dl. 1844; laatste uitgave van E. H. Meijer 1875—78). Andere werken, waarvan de titels alleen volstaan, om zijn veelzijdigheid te bewijzen, zijn: Kinderund Hausmärchen (met Wilhelm, 1812—1814, 2e dr. 1819—1822); Deutsche Sagen (1816—1818); Deutsche Rechtsaltertümer (1828, 2e dr. 1854). — Zie over J. G.: Sijmons, Gids 1885. — 2) Wilhelm, geb. 1786, overl. 1859, deelde geheel den levensloop van zijn broeder Jacob en werkte in veel met hem samen. De ongeëvenaarde geleerdheid en schranderheid van J. stelt W., die toch een uitstekend philoloog was, eenigszins in de schaduw. Van W. alleen verscheen: Deutsche Heldensage (1829, nog steeds, door den rijkdom van gegevens, onmisbaar voor wie de Germ. heldensagen wil beoefenen) en Ueber Deutsche Runen (1821, waardoor de wetenschap der runenkunde werd gevestigd).

< >