Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 03-01-2019

Goten

betekenis & definitie

Goten - Germaansche volksstam, welks oudste historische woonplaats het land rechts van de Beneden-Weichsel was. In het midden van de 2e eeuw na Chr. begonnen zij dit gebied te ontruimen en in Z.O. richting te trekken. Omstreeks 230 waren zij in Z.-Rusland weer vereenigd, vanwaar zij reeds spoedig over land en over zee in vereeniging met de Herulen* en andere Oostgerm. volken steeds weer herhaalde rooftochten naar het Rom. rijk ondernamen. Ongeveer 257 namen zij de prov. Dacië voor goed in bezit.

Eerst de beslissende nederlaag, die keizer Claudius II hun bij Nisch (Naissus) in 269 toebracht, maakte aan verder doordringen een einde. In dezen tijd zijn de G. verdeeld in twee groepen, de Ostrogothi (Oostgoten) of Greutungi en de Visigothi (Westgoten) of Tervingi. De eersten, bij wie zich reeds vroeg een stamkoningschap ontwikkeld schijnt te hebben, bewoonden de Russ. steppen ten O. van de Dnjestr; de W.-G., die onder enkele gouwvorsten stonden, het tegenw. Moldavië, Walachije en een deel van Zevenburgen. Laatstgenoemden kwamen in de 4e eeuw tot de Romeinen in de verhouding van foederati (bondgenooten). Echter werd deze verhouding onder keizer Valens in 369 weer verbroken. Destijds speelde Athanarik bij hen een leidende rol; als groot tegenstander van de Romeinen vervolgde hij ook de Christenen. De nabuurschap van de Romeinen nl. had ook bij de W.-G. sinds het einde van de 3e eeuw het Christendom gebracht en ^ 340 werd Wulfila tot bisschop onder hen gewijd.

Door Athanarik verdreven, vluchtte hij 348 met de Gotische Christenen (zij worden Gothi minores genoemd) op Rom. gebied, waar keizer Constantius hun een woonplaats aanbood in de buurt van Nicopolis. Vandaar uit won het Christendom ook onder de G. over den Donau meer veld. De minder gunstige verhouding tot keizer Valens was echter voor Athanarik aanleiding tot nieuwe vervolging. Zijn tegenstander Frithigern*, voorstander der Christenen, werd uit het Got. gebied verdreven, maar keerde met Rom. troepen terug om A. te bestrijden. Spoedig vond echter een verzoening plaats en het volk vereenigde zich weer onder A.’s leiding. Zóó stond het met de G., toen door de komst der Hunnen* in Z.-Rusland een geheele verandering voor hen aanbrak. Zie over de verdere geschiedenis: OOSTGOTEN, WESTGOTEN; en verder ook KRIMGOTEN en TETRAXITISCHE GOTEN. — De naam der G. komt bij de Grieksche en Rom. historieschrijvers in verschill. vormen voor.: Gutones, Goti, Gothi; zij wijzen op Got. vormen Gutans en Gutös (zw. en st. verbuiging). In elk geval is de spelling met h niet juist.

Naast de genoemde namen komen voor: Austrogoti of Ostrogothi en Visi of Visigothae, namen, die waarschijnlijk eerst later de bet. van Oost- en Westgoten gekregen hebben (austro = schitterend, wisi = edel?); voorts Greutungi en Tervingi (misschien = steppe- en boschbewoners?). — De taal van de G., het Gotisch, is de oudste Germ. taal, waarin ons een werk van letterkundige beteekenis is overgebleven. Het is een gedeelte van de bijbelvertaling van den bisschop Wulfila (Ulphilas); zie over hem en zijn werk WULFILA. Behalve deze vertaling bestaat er nog de z.g. Skeireins (ei te spreken als ie), d. i. verduidelijking, een commentaar op het Johannesevangelie; een fragment van een Got. kalender; een paar koopacten uit de 6e eeuw; enkele runenopschriften en eindelijk enkele losse woorden bij Lat. schrijvers. Vooral Wulfila’s werk is van groot belang èn voor de kerkelijke geschiedenis èn voor de kennis van de Germaansche talen. — Litt.: Schmidt, Allgem. Gesch. d. germ.

Völker (München en Berlin, 1909); uitgave van de Got. taalmonumenten van Streitberg (Heidelberg 1908); voor de letterk.: Streitberg in Pauls Grundriss d. Germ. Philologie II (Straatsburg 1901, v.v.); voor de taal: Braune, Got. Grammatik8 (Halle, 1912), Streitberg, Got. Elementarbuch3 (Heidelberg, 1910) en Feist, Etymologisches Wörterbuch d. Got. Sprache (Halle, 1909).