Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 03-01-2019

Goes

betekenis & definitie

Goes - stad op Zuid-Beveland. In de 13e eeuw lag het nog, als dorp, bij het kasteel Ostende, zeer dicht bij de Ooster-Schelde. Het kreeg pas stadrecht en vesten onder Jacoba van Beieren, die er later op het kasteel Ostende woonde en er volgens de verhalen schutterkoningin werd. Zij moet er ook den beroemden moerbeienboom geplant hebben, die nog heden voor 10 cent in het hotel Ostende te zien is, in ’t Z. der stad bij de mooie Gotische kerk (bouwwerk meest uit de 14e eeuw).

De haven lag iets Noordelijker; daar werd het stadhuis gesticht, dat het laatst in 1771 vernieuwd en vergroot is en er nu prijkt als een statig gebouw. In de 16e eeuw had G. wel te lijden van den geweldigen strijd der Zeeuwsche Geuzen, die het tevergeefs belegerden, maar het profiteerde van het ongeluk der mededingster Roemerswaal; sinds den Spaanschen tijd was G. de eenige stad van Zuid-Beveland. Toch is het in de 17e eeuw en later geen groote stad geworden: zijne haven ging verzanden en er kwam veel voorland bij de Schenge; de stad moest leven van hare markten in hoofdzaak. In den Franschen tijd kon G. natuurlijk wat profiteeren van de hooge prijzen der landbouwproducten, die ook meewerkten om eenige Rotterdammers te bewegen tot de indijking van den merkwaardigen Wilhelmina-polder. Hierdoor geraakte G. nog verder van de Ooster-Schelde af, maar zijn haven werd natuurlijk uitgespaard tusschen de twee deelen van den polder en zijne markt had op den duur voordeel (evenwel niet zooveel als men zou kunnen meenen, omdat de Wilhelmina-polder geheel kapitalistisch gedreven wordt als een groote fabriek van landbouw- en veeteelt-producten; de boeren zijn er loondienaren en de directie verkoopt alles).

Door de stoombooten eerst, en later (+ 1870) door den Staatsspoorweg is G. weer behoorlijk in ’t groote verkeer gekomen, maar zijn hoofdmiddel van bestaan zijn zijne markten gebleven, hoewel de moderne industrie er ook vertegenwoordigd is door eenige fabrieken van sigaren, landbouwwerktuigen, enz. (De oude Zeeuwsche chocoladefabrieken zijn bijna verdwenen, de meestoven heelemaal.) Reeds lang is er plan op een bietsuikerfabriek, die nu door de groote waterleiding mogelijk is geworden. De bevolking is er sinds 100 jaar zeer gelijkmatig aangegroeid: in 1825 ± 4400 inwoners, 1857: 5550, 31 Dec. 1915: 7576. De stad heeft een vriendelijk voorkomen, sinds de vestingwerken, die nog langs de haven voortliepen, veranderd zijn in plantsoenen en tuinen. Bij ’t onderwijs moeten behalve de H.B.S., ook de landbouwwinterschool en de zang- en teekenschool genoemd worden.

< >