Giro - 1) de gezamenlijke endossementen van een wissel.
2) een stelsel van betaling door overboeking van de eene bankrekening op de andere. Een dergelijk stelsel werd te onzent reeds ten tijde der Republiek toegepast door de Amsterdamsche Wisselbank, die rekeningen opende tegen metaalgeld, dat haar werd gegeven om het in hare kelders te bewaren.
In het moderne bankbedrijf is het giroverkeer vooral tot ontwikkeling gekomen in Duitschland, waar reeds vele jaren een groote concentratie van het bankbedrijf heeft plaats gehad, zoodat een 'betrekkelijk klein aantal groote banken bestaat, ieder met een groot aantal bijkantoren en met een ruimen kring van personen en instellingen, die met haar in rekening staan. Een stelsel van overboeking tusschen deze bood dus vele voordeelen. Naarmate de banken ook onderling in nauwere relatie tot elkander traden en door middel van Clearinghouses hare wederzijdsche verplichtingen verrekenden, kon aan het giroverkeer nog uitbreiding worden gegeven door het mogelijk te maken tusschen de rekeninghouders van verschillende banken. — Ook in andere landen, waar de omstandigheden daarvoor gunstig waren, heeft het giroverkeer een meer of minder ruime toepassing gevonden. Zoo ook te onzent. Veelal wordt aan hem, die aan het giroverkeer wenscht deel te nemen door de bank, waarmede hij in verbinding staat, daarvoor een afzonderlijke rekening geopend (d.
Girokonto). De overboeking geschiedt ingevolge opdracht vervat in chèques of andere formulieren (overwijzingen). De bank vindt vergoeding veelal öf in een provisie óf in een renteloos minimum-tegoed, door den rekeninghouder bij de bank te handhaven. — Krachtens de wet van 29 Juli 1916, Stb. 342, is hier te lande op voorbeeld van andere landen een postchèque- en -giroverkeer ingevoerd, dat nader is geregeld bij Kon. Besl. van 1 Oct. 1917, Stb. 594 (Girobesluit), gew. 28 Juni 1918, Stb. 436.