Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Embryo

betekenis & definitie

Embryo - kiem, die ontstaat uit de bevruchte eicel;bij zoogdieren spreekt men van foetus. Bij planten noemt men e. of kiem de jonge plant, uit de bevruchte eicel ontstaan, zoolang deze nog binnen het zaad besloten i3; men onderscheidt er een wor-teltje en een pluimpje aan en één of meer zaadlob-ben. Dikwijls worden ook vrijlevende jeugd vor-men en larven embryonen genoemd, wat foutief is; zoodra de kiem zoover ontwikkeld is, dat zij een zelfstandig leven kan gaan leiden, houdt zij op embryo te zijn. Bij den mensch, bij wien de periode der ontwikkeling 280 dagen duurt,wordt vaak in de eerste helft van e., in de tweede helft van foetus gesproken.

De aller-jongste, ons bekende menschelijke e. zijn onge-veer twee weken oud. Van een lichaamsvormis dan nog niets te zien, het geheele organismeis eerst in den vorm van een tweetal blaasjes,die gedeeltelijk den lichaamswand vormen zullen aanwezig (zie figuur 1, artikel eivliezen). In figuur 1 op de nevenstaande plaat is afgebeeld het model van een e. van nauwelijks 1 m.M.grootte. De lichaamsaanleg is plaatvormig, men herkent er op de rugzijde eene groeve aan,die de eerste vorming van het centrale zenuw-stelsel is. Aan het einde daarvan is een kleinkanaal, dat naar den darm voert. Deze zelf doet zich nog eerst voor in den vorm van een grooten zak, den dooierzak. In den wand hiervan treden reeds de eerste bloedvaten op. Door een breeden steel, den z.g. buiksteel, is het e.met het chorion in verbinding.

Het model van een ongeveer 2 m.M. groot e. is in figuur 2 afge-beeld. Op de rugzijde ziet men, hoe het zenuw-stelsel reeds gedeeltelijk tot een buis is geworden;aan het voorste einde kan men den aanleg van de hersenen reeds duidelijk onderscheiden. Aan de buikzijde heeft de darm zich eenigszins vanden dooierzak afgesnoerd. Ook de buiksteel is op de afbeelding nog even waarneembaar. Zeer spoedig ontwikkelt zich de uitwendige lichaamsvorm, zooals de volgende afbeeldingen bewijzen. In figuur 3 is een e. van 3,5 m.M. te zien. Men kan er reeds met volkomen zeker-heid een hoofdgebied, een romp en een staart aan onderkennen. Op de zijdelingsche opper-vlakte van het hoofd is een kleine verhevenheid, daar waar het oog zal ontstaan.

Op den hals zijn enkele groeven te zien, de z.g. kieuwgroeven.Onmiddellijk daaronder is het lichaam aan de voorzijde sterk verdikt door den aanleg van het hart. De ledematen vormen kleine plaat-vormige verdikkingen op den zijdelingschen lichaamswand. Men ziet verder op het lichaam een groot aantal evenwijdige streepjes; dit zijn de grenzen van de z.g. oersegmenten. Onder het o. ziet men de navelstreng (zie EIVLIE-ZEN). Het geheele e. is zeer sterk gekromd,zoodat het hoofd en het staartgebied onmiddellijk tegen elkaar liggen. Figuur 4 is een e. van 6 m.M.Het is minder gekromd dan het voorgaande. Op het hoofd is behalve de aanleg van de hersenen,die het zoo sterk gewelfd doet zijn, de plaatsing van het oog te herkennen, terwijl een breede ronde inzinking geheel voor aan het hoofd de eerste vorming van de neusgroeve voorstelt. De kieuwgroeven zijn even als bij het voorgaande duidelijk te zien.

Men kan, vooral als men deze afbeelding met de volgende vergelijkt, reeds de plaats en den vorm van het uitwendige oor herkennen. Arm en beenaanleg zijn evenals de staart gemakkelijk terug te vinden. Aan de voorzijde ligt onmiddellijk onder het hoofd de sterke hartbocht, daaronder de navelstreng. Ook de oersegmenten zijn volmaakt scherp te zien. Fi-guur 5 is de afbeelding van een e. van 9 m.M. In het nog steeds sterk naar voren gebogen hoofd kan men de deelen van de hersenen herkennen.De straalvormige figuur, die men op het hoofd waarneemt is de eerste aanleg van een schedel-been, het wandbeen. Onder het oog ziet men de reeds wat dieper geworden neusgroeve, daar-onder den mond, waarachter de knobbeltjes te zien zijn, die het oor zullen gaan vormen.

De ledematen zijn aanmerkelijk langer ge-worden, men kan er, vooral aan den arm, reeds de verschillende onderdeelen aan onderkennen;de toekomstige hand is een verbreede plaat aan het einde van den arm. Beschouwt men de lichaamswand tusschen hoofd en navelstreng,dan kan men zeer duidelijk de hartbocht en daaronder, en er niet scherp van gescheiden, de leverbocht onderscheiden. Naast de navelstreng is een dunne streng zichtbaar, de dooiergang,aan welks einde de dooierblaas hangt. Het staartje is nog maar zeer kort. Bij het e. van figuur 6, dat 12 m.M. lang is, kan men eigenlijk al reeds den menschelijken vorm goed herkennen.Het zeer volumineuse hoofd bergt de hersenen;oog, neus en oor zijn te zien; aan den arm zijn zelfs de vingers reeds in den vorm van stralen op de breede, evengenoemde plaat aanwezig.Nog sterker komt dit tot uitdrukking in figuur 7,die van een E. van bijna 2 c.M. is. De krom-ming is hierbij aanmerkelijk geringer geworden,een hals is al min of meer ontwikkeld, waardoor het hoofd beter van den romp wordt afgeschei-den. Oog, neus, mond, oor zijn te herkennen.De arm is aan het einde in vijf vingers gescheiden,waarvan de duim naar boven is gekeerd. Aan het been zien wij het stadium, dat in de vorige figuur aan den arm was te zien; de ontwikkeling van het been geschiedt iets. langzamer dan die van den arm.

Figuur 8, die naar een e. van iets minder dan 3 c.M. is, behoeft weinig toelichting meer, het menschelijke karakter is er volmaakt duidelijk aan. De armen liggen op de zeer groote hart- en leverbocht, de teenen beginnen zich van elkaar los te maken, het staartje is zoo goed als verdwenen. In figuur 9 is ten slotte een e. afgebeeld van 5 c.M. Eigenlijk stelt dit, e. wat den vorm betreft, reeds een klein menschje voor, alleen zijn de lichaamsverhoudingen nog geheel anders dan bij den pasgeborene of den volwassene. Indien men nu bedenkt, dat de lengte van het e. aan het einde van de eerste maanmaand der ontwikkeling (een maand is vier weken) eene lengte van 1 c.M. en aan het einde van de tweede maand een elengte van 4 c.M. heeft, begrijpt men uit het voorgaande, dat de vormontwikkeling in hoofd-zaak in de eerste en tweede maand tot standkomt en dat de verdere groei in de volgende maanden hoofdzakelijk een grootte-toename is, gepaard natuurlijk met ontwikkeling der in-wendige organen en verandering van de verhoudingen. De lengte van het e. bedraagt aan het einde van de eerste vijf maanden het quadraat van het maandcijfer, dus 1, 4, 9, 16 en 25 c.M.;in de tweede vijf maanden is de lengte het maandcijfer vermenigvuldigd met 5, dus 30,35, 40, 45, en bij de geboorte 50 c.M. Het leven van het e. onderscheidt zich natuurlijk we-zenlijk van dat van het geboren kind, de adem-haling en voedselopname door den mond ont-breken geheel, zoowel zuurstof als voedings-stoffen worden het door het moederlijk bloed toegevoerd.

Levensvatbaarheid bestaat ongeveer na de zesde maand der ontwikkeling. — Hoewel de rechtspersoonlijkheid van den mensch eerst bij de geboorte aanvangt, staat toch ook het e.onder de bescherming van het burgerlijk en het strafrecht. Artikel 3 van het burgerlijk wetboek bepaalt, „het kind van hetwelk eene vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aan-gemerkt zoo dikwijls deszelfs belang zulk svordert. Dood ter wereld komende wordt het geacht nooit te hebben bestaan”. Afdrijving van de vrucht, het opwekken van miskraam wordt met straf bedreigd.