Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Aangifte

betekenis & definitie

Aangifte - 1) Van strafbare feiten of van samenspanning tot deze. Het opzettelijk nalaten van het doen van a. is, volgens artt. 135,136 Sr., bij daar opgesomde zware misdrijven strafbaar, indien men daarvan kennis draagt op een tijdstip, waarop het plegen van die misdrijven nog kan worden voorkomen of de gevolgen nog kunnen worden afgewend. Deze bepalingen gelden echter niet voor hem, die door de kennisgeving gevaar voor eene strafvervolging zou doen ontstaan voor zich zelven, voor een zijner bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie of in den tweeden of derden graad der zijlinie, voor zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot, of voor een ander bij wiens vervolging hij zich, uit hoofde van zijn ambt of beroep, van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschoonen (137 Sr.). Van den anderen kant is ook strafbaar hij, die a. of klachte doet, dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende, dat het niet gepleegd is (188 Sr.), of die opzettelijk tegen een bepaald persoon bij de overheid eene valsche klachte of a. schriftelijk inlevert of in schrift doet brengen, waardoor de eer of goede naam van dien persoon wordt aangerand.

Sommige misdrijven worden alleen op klachte vervolgd (KLACHTDELICTEN, zie aldaar). De wijze, waarop de klachte of a. moet geschieden, wordt geregeld bij artt. 13—15 Sv.

2) In het Mil. Recht is volgens de artt. 197 en 208 van het Crim. Wetb. voor het Krijgsvolk te Lande strafbaar elk militair geëmployeerde, die zekere daar genoemde misdrijven niet aangeeft. De a. behoeft niet juist bij een militaire overheid te geschieden, daar iedere gestelde macht, die in de uitoefening van hare macht van een gepleegd strafbaar feit kennis draagt, verplicht is, daarvan bericht te geven aan den tot opsporing van het feit bevoegden ambtenaar.
3) Van geboorte moet binnen 3 dagen a. worden gedaan aan den ambtenaar v. d. burgerlijken stand (29 B.W.) Art. 30 B.W. bepaalt op wie die verplichting rust. Art. 448 Sr. stelt straf op nalaten der a. Art. 33 B. W. geeft een voorschrift voor a. van een vondeling.
4) Van overlijden. Het B.W. wijst niet aan wie hiertoe verplicht zijn behalve voor het speciale geval van art. 56. Niet-a. door wie daartoe wettelijk verplicht zijn, wordt strafbaar gesteld bij art. 448 Sr., terwijl de noodzakelijkheid van a. ook voortvloeit uit art. 4 en 42 Begrafeniswet.
5) Van huwelijk, zie HUWELIJKSAANGIFTE.
6) Van belasting, zie BELASTINGAANGIFTE.
7) Voor de milite; hij, die moet worden ingeschreven is verplicht, zich daartoe aan te geven bij den burgemeester der gemeente, waar de inschrijving moet geschieden. Zou de a. betreffen een minderjarige of een meerderjarige, die onder curateele staat, welke ongesteld of afwezig is, dan moet zij gedaan worden door vader, moeder, voogd of curator. Geen a. behoeft te geschieden voor hen, die reeds in dienst zijn bij de zeemacht, het leger hier te lande of bij de koloniale troepen, en voor hen, die zijn opgenomen in krankzinnigen- en andere gestichten, in een gevangenis, rijkswerkinrichting of tuchtschool of ter beschikking der Regeering zijn gesteld. Hij, die tot het doen der a. verplicht is, kan dit doen geschieden door een daartoe schriftelijk gemachtigde. De a. moet geschieden in de maand Januari van het jaar volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18e jaar volbracht of wanneer de verplichting tot inschrijving eerst later ontstaan is, binnen dertig dagen nadat zij ontstaan is. De inschrijving en dus de a. moet in ’t algemeen geschieden ter woonplaatse van den in te schrijven persoon.

Woont hij feitelijk of wettelijk in Duitschland of België, dan moeten zij plaats hebben te Amsterdam, respectievelijk Rotterdam. Voor de vraag wie ingeschrevenmoetworden, zie men onder de woorden INSCHRIJVING en MILITIEPLICHT. Het nalaten van de a. is strafbaar met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste een honderd en vijftig gulden. Is dit nalaten opzettelijk geschied, dan kan gevangenisstraf van ten ho ogste twee maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden worden opgelegd. Bovendien wordt hij, wiens a. ter inschrijving verzuimd is, door den burgemeester ambtshalve ingeschreven. Aangenomen wordt, dat deze inschrijving nog kan plaats hebben tot den veertigjarigen leeftijd van den betrokken persoon. (Vergelijk art. 15 vlg. der Militiewet 1912.)

8). van besmettelijke veeziekten bij den burgemeester is een eerste verplichting, den houder of hoeder van het vee opgelegd. De wet gaat daarbij uit van het standpunt, dat de veehouder de verschijnselen der in de wet genoemde besmettelijke veeziekten kent, in zoover, dat hij de aanwezigheid van zulk eene ziekte kan vermoeden. Verzuim van a. is dikwijls de oorzaak, dat overigens uitstekende maatregelen ter bestrijding eener besmettelijke ziekte falen. Vooral in de bestrijding van het mond- en klauwzeer in Nederland, hebben wij daar vele voorbeelden van gezien.
9) Der lading, zie MANIFEST.
10)Tot faillietverklaring, zie FAILLISSEMENT.