Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Front

betekenis & definitie

Front - 1) in de bouwk.de voorkant of de voorgevel. Bij sluizen noemt men de muren, die rechthoekig op de lengte van de sluis staan, de fronten of frontmuren, bij duikers is eveneens de muur, waarin de duiker uitkomt, voorzoover deze tusschen de schuine vleugels staat, de frontmuur en dezen mum: met de vleugels noemt men gezamenlijk wel het front van den duiker. Bij sluizen en duikers, die zee- of rivierwater keeren, onderscheidt men naar gelang het front naar de zee- of rivierzijde of naar de landzijde gericht is, een buitenen een binnenfront. Eveneens kan men bij sluizen een boven- en een benedenfront onderscheiden.

Bij bruggen met steenen landhoofden noemt men de muren, die de doorstroomings- of doorvaartopening vormen, de frontmuren; hieraan grenzen de vleugels, die recht- of scheefhoekig op de frontmuren staan. Deze frontmuren loopen dus evenwijdig aan de as van het overbrugde water. Soms liggen bij duikers en bij bruggen de vleugels ook in het verlengde van den frontmuur. Bij gewelven noemt men den mum, waarin het gewelf wordt opgenomen, den frontmum en de boog, die het gewelf in deze muur vormt, de frontboog.

2) (krijgsk.), voorzijde van een op een of meer gelederen opgestelde afdeeling.

In het gevecht dat gedeelte van de troepenmacht, hetwelk bestemd is, de grootste wapenwerking te moeten uitoefenen; de benaming geldt tevens voor het terrein, waarop de hoofdstrijd gevoerd wordt. In strategischen zin het operatietooneel.