Fourcroya - plantengeslacht der Amaryllidaceeën, waarvan 15 soorten, meest uit Midden-Amerika, bekend zijn, die met Agave en Polianthes de onder-familie der Agavoideae vormen. Het zijn zeer fraaie gewassen vooral door de groote bladerkroon, die eenigszins gelijkt op die van Agave, doch de bladeren zijn veelal langer, smaller, dunner en minder van stekels voorzien. Ook wordt de stam hooger, deze kan bij F. gigantea een zuil van 12 M. hoogte vormen, die in het vaderland, Mexico, grootendeels bekleed blijft met de afgestorven bladeren, waarboven zich de kroon uit levende bladeren verheft. Deze bladeren zijn 2 M. lang en in het midden tot 20 c.M. breed, doch aan den voet smaller en aan den top puntig uitloopend.
De bloemstengel kan tot 6 M. hoog worden en is over het grootste gedeelte voorzien van afhangende zijtakjes, waaraan de groenachtigwitte bloemen ontwikkelen. Voor zooverre deze geen zaad vormen, zooals o.a. bij F. Bedinghansii (Roezlia bulbifera, R. regia, F. Roezlii, Yucca Parmentieri, enz.), ontstaan er in hun plaats (of er nevens) jonge plantjes, die bij het afvallen reeds van een paar blaadjes en van wortels voorzien zijn. De moederplant sterft na den bloei. Een zeer fraaie, bontbladige vorm is de in 1867 ingevoerde F. Lindeni. Deze heeft bladeren van 1.5 M. lengte en 20 c.M. breedte in het midden, die fraai geel en wit gestreept en van stekels voorzien zijn. Het is waarschijnlijk eene bontbladige verscheidenheid van F. Cubensis.
Men kweekt haar voort door uitloopers. In ons land geeft men aan F. eene zelfde verzorging als aan Agave; in Z.-Europa kunnen zij in den vollen grond gekweekt worden. De meest bekende soort is F. gigantea, die thans in alle trop, gewesten gekweekt wordt. Vooral op Mauritius komt ze gekweekt en verwilderd voor; de vezel uit hare bladeren ontleent daaraan den handelsnaam Mauritius-hennep. Deze vezelstof wordt zoowel voor touwwerk als voor spindoeleinden gebezigd en is een belangrijk handelsproduct.
