Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-12-2018

Fabritius

betekenis & definitie

Fabritius - (Barent of Bernard), Hollandschschilder uit de 17e eeuw, van wien tusschen1650 en 1672 gedateerde schilderijen bewaardzijn. F. was hoogstwaarschijnlijk leerling, zekernavolger van Rembrandt. In opvatting en ty-peering staat hij dicht bij Gerbrand van denEeckhout; het op zijn stukken sterk op den voorgrond tredend rood herinnert aan Maes; deteekening is dikwijls zwak, maar de uitdrukkinginnig.

Schilderijen van F. bevinden zich in velemusea, het beste in Brunswijk; één stuk bezithet Rijksmuseum te Amsterdam. — Litteratuur:Thieme-Becker’s Allg. Lexik. d. bild. KünstlerXI 171.

Fabritius (Carel), Hollandsch schilder, geb. in ofvóór 1624, overl. te Delft in 1654 bij de ontploffingvan het kruithuis, hoogbegaafd navolger van Rem-brandt.van wien slechts acht stukken(inhet Rijks-museum, Mauritshuis en Boymansmuseum te Rot-terdam elk één) met zekerheid bekend zijn. In ’talgemeenonderscheidt zichF. van zijn meester daar-in, dat hij niet zijn figuren helderverlicht tegeneen donkeren achtergrond plaatst, maar juist om-gekeerd donker tegen licht. Deze methode wordtlater door zijn leerling Johannes Vermeer vanDelft nog verder ontwikkeld. In levenswaarheidevenaren zijn portretten die van Rembrandt,maar in „ziel” staan ze bij deze ten achter. —Litteratuur: Thieme-Becker’s Allg. Lexik. d.bild. Künstler XI 171—172.

Fabry (Charles), Fransch natuurkundige, geb.Marseille 1867, hoogl. aan de universiteit aldaar,bekend door optische onderzoekingen; metPérot* construeerde hij een interferometer*,met behulp waarvan zij enkele golflengten vanhet licht met zeer groote nauwkeurigheid be-paalden.

Fa^ade, gevel, inzonderheid voorgevel vaneen rijk heerenhuis. Typeerend is de fagade-bouw in de Italiaansche Renaissance; was in deklassieke stijlen de zuil met het hoofdgestel hetdomineerende onderdeel van de buitenarchitec-tuur, met de renaissance kwam in Italië de bouwder paleizen, waarbij voor het eerst geslotengevels gebouwd werden, alleen onderbrokendoor de ramen en deuren. In tegenstelling metde zuilen-architectuur noemt men deze bouw-wijze wel fa<jade-bouw.

Faccini (Pietro), Italiaansch schilder en teeke-naar, geb. te Bologna in 1662, gest. aldaar in1602, leerling der Carracci, leverde verscheidenschilderijen voor kerken in Bologna en omstre-ken. In kleurigheid evenaren deze stukken deVenetianen en ze munten uit door het voortref-felijk weergeven van het menschlijk lichaam inallerlei gewaagde verkortingen. De verdienstenvan F. komen het best uit in zijn teekeningen,waarvan de Uffizi te Florence een groote collectiebezit. Waarschijnlijk had F.’s manier invloed opde schilderwijze van Guercino. — Litteratuur:Thieme-Becker’s Allg. Lexik. d. bild. KünstlerXI 177-178.

t*S. Faccio (Franco), componist, geb. 1840, overl.1891, vriend en medestander van Arrigo Boito*,die ook een tekst voor F. dichtte.

Faccioiati (Jacopo), 1682—1769, geb. te Tor-regia, studeerde aan het seminarium te Padua,waar hij later de studie der leerlingen leidde enGr., Lat. en Ital. lexica voor hen vervaardigde.Bij het schrijven van zijn Gr. lexicon, een nieuweuitgave van dat van Schrevelius (1670), werd hijdoor Forcellini e. a. geholpen, maar alleen zijnnaam staat op den titel (1715). Ook voor het Ital.lexicon werden door Forcellini de voorbereidendewerkzaamheden verricht (1718), maar eerst opeen protest van diens broeder werd de naam vanForcellini in de voorrede op de 8ste editie (1741)vermeld. Voor zijn werk aan het Lat. lexicon zieFORCELLINI. Verder is hij de schrijver vande Fasti Gymnasii Patavini (1757) en vele kleine-re geschriften; hij heeft Cicero De Officiis etc.(1720) uitgegeven en een behoorlijken vorm ge-geven aan het Lexicon Ciceronianum van Nizolius(1738).

Facen, de naar den vijand gekeerde zijden vanuitspringende hoeken van een verdedigingswerkals bastions*, lunetten, e. d. Bij de bastions deroude verdedigingswerken waren de f. ingerichttot het afgeven van musketvuur. Zie GEBAS-TIONNEERD TRACÉ.

Facet, geslepen kant aan een ruit of spiegelof een der geslepen vlakken van een gesteente.In de bouwk. de schuine kanten, welke wel aanspiegelruiten worden geslepen, meestal terbreedte van 1 a 3 c.M., soms aan één zijde vande ruit, terwijl de achterzijde vlak is, soms aanbeide vlakken. De f. heeft meestal de lichtspe-ling, die ermee verkregen wordt, ten doel, ookwel om dunnere kanten aan de ruit te verkrijgen,zoodat deze beter past in kleine sponningen ofin metalen roeden, zooals b.v. bij spiegelglasin koper gevat.

< >