Elbe - (Bij de Romeinen: Albis, Tsjechisch: Labe) ontspringt op 1384 M. hoogte in Bohemen, vlak bij de Silezische grens, aan de steile Z.-helling van ’t Reuzengeb. De Elbebron vormt met vele andere de Elbebach of Elbseiffen. Van de Schneekoppe komt het Witte Water. Aan den bergvoet ligt het mooie landschap Elbgrund, waarin de Elbebeek met een waterval van 75 M.neerstort.
Het wordt in ’t Z. door een tweeden bergkam begrensd, waar de Elbe een diep dal in heeft uitgeslepen. Nu komt ze in de vlakte (Hohenelbe 450 M.), wordt met vlotten bevaren en loopt met vrij vlakke oevers door ’t vruchtbare Boheemsche land. Eerst als de Moldau bij Melnik haar flink water heeft toegevoerd, wordt de E. bevaarbaar voor kleine schepen. Plotseling verrijst het Boheemsch Middelgebergte, schilderachtig en vruchtbaar, waar de Elbe dwars doorheen gaat. Tusschen Tetschen en Königstein, breekt de rivier door ’t Elbezandsteengeb. met nauw erosiedal (110 M. hoog) uit quartairen tijd. Nu opent zich bij Pirna een breed bekken: de Dresdener dalketel, een middelpunt van het verkeer en met een klimaat, warm haast als de Boven-Rijnsche laagvlakte. Hier was ruimte genoeg voor een groote stad met industrie (Dresden). De westel. oevers zijn met vruchtbaar löss bedekt, de oost., vaak hooger en zandig, hebben echter zonrijke hellingen met wijn en ooft.
In ’t N. sluit bij Meiszen een granietbrug den Dresdener ketel af, waardoor de E. herhaaldelijk is heen gebroken. Tot Riesa volgen lage rotsoevers. Bij het verlaten van het vroegere koninkrijk Saksen betreedt de E. (80 M.) de Saksische laagland bocht. Het E. dal is het beste deel van dit landschap, een echt bouwland. Na Meiszen is er eerst weinig industrie en handel, in ’t O. liggen zelfs landstreken met slechts 50-70 inw. per K.M2. Eerst na de Mulde wordt de bevolking dicht, ook de scheepvaart neemt op de breede rivier snel toe. Waar men de E. paseeren kan, komen belangrijke plaatsen, Torgau, Wittenberg. Het verval is gering: van Wittenberg tot den mond: 20 M. Nadat de E. de Saale heeft opgenomen, gaat ze bij Maagdenburg door den Zuidel. landrug (Fläming en Lüneburgerheide), neemt dichtbij Havelberg de Havel op en staat door tal van kanalen met de Oostel. waterwegen in verbinding.
Vervolgens stroomt ze door de vruchtbare laagte tusschen Lüneb. H. en de Mecklenburgsche meervlakte en splitst zich boven Hamburg in de Noorder of Hamburger, E. en de Zuider of Harburger E., die zich met tal van armen beneden Hamb. weer tot een enkelen stroom vereenigen. Schepen van 7-8 M. diepgang kunnen alleen bij vloed H. bereiken. — De E. is 1165 K.M. lang, waarvan 383 op Bohemen komen, en heeft een stroomgebied van 147.700 KM2. Bij gemiddelden rivierstand heeft de E. bij Dresden een vermogen van 270 M3, bij Geesthacht 660 M3 (Rijn bij Emmerik 2330 M3). Het verschil tusschen eb en vloed bedraagt bij Cuxhaven 2,83 M., bij Hamburg 1,9 M. De invloed der getijden is nog stroomopwaarts tot Geesthacht merkbaar. Jaarlijks voert de rivier 0,26 mill. M3 onopgeloste en 1,99 opgeloste stoffen naar zee. De E. is een regenrivier: ze heeft haar hoogwater in Maart, als de bergsneeuw begint te smelten; de laagte bij de Havel dient als bergplaats en regulateur.
Als al de bergsneeuw gesmolten is, droogt de rivier meer en meer uit en heeft de laagste standen in Sept. Bij Maagdenb. is gemiddeld 47 dag. ijsgang per jaar(waarvan 17 d. geheel toegevroren). Zware overstroomingen teisteren vaak de omliggende landen. Evenals bij de riv. in Oost-Duitschl. treedt het voorjaar in ’t Z. eerder in, dan in ’t N. Is de Noord-E. nog bevroren en komt ’t smeltwater de rivier af, dan stuwt het ijs tot versperrende dammen op. In 1909 brak daardoor de dijk bij den Havelmond, waar E. en Havel samen een grooten vlakken puinkegel hebben neergelegd, de zoogenaamde Wische. Oude beddingen lokten dadelijk ’t water ver van de rivier op nieuwe wegen en had men den dam niet met ijsbrekers in weinige dagen opgeruimd, de E. was hier een nieuwen weg ingeslagen. — Door de E. worden belangrijke landschappen met de Noordzee in verbinding gebracht, die van veel meer gewicht is dan de Oostzee, omdat haar havens niet dichtvriezenen ze den kortsten weg naar de wereldzee wijst.
Overigens voeren 2 kanalen ook naar de Oostzee. De E. staat door kanalen verder met de Oostelijke waterwegen in gemeenschap; voor de Westelijke wacht het op de voltooiing van het Middelland-kanaal (Hannover-E.). Het E. gebied heeft 3108 K.M. waterwegen: 2454 K.M. daarvan zijn 1.5 M. diep. Het plan bestaat, overal een minste diepte van 1,25 M. te verzekeren en 1,10 M. boven den Saalemond. Voor schepen van 800 ton is de E. tot Aussig bevaarbaar. Ter vergelijking een tabel voor het scheepsverkeer:
1913. Aantal. Mill. tonn. Vlott. in m.t.
Dresden 7493 0.866 0.014 Maagdenb. 2669 0.551 — Hamb. 73682 12.630 0.002 Hamb. heeft ongeveer de helft van ’t rivierverkeer vergeleken bij Duisburg-Ruhrort. Van het stroomgebied is 49,3% bouwland; 15,4 grasl.; 27,3 bosch.