Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Drijftil

betekenis & definitie

Drijftil - Een verschijnsel, reeds door den Nederlandschen geoloog Staring beschreven uit onze laagveengebieden en aldaar ook bij de bevolking zeer bekend (in Groningen spreekt men van ladden, in Friesland van tillen, tilland of drijf tillen, in Overijsel van kraggen, in Holland van rietzodden). Het komt hierop neer, dat in natuurlijke of uitgebaggerde veenpiassen de modderlaag, welke den bodem der plassen vormt, dikker en dikker wordt door de naar beneden zinkende overblijfselen der afgestorven planten. Daardoor wordt deze modder langzamerhand geschikt voor de ontwikkeling van hoog ópschietende moerasplanten. Na eenigen tijd — twintig tot dertig jaar, volgens Staring — is de modder zoozeer doorgroeid met wortels, dat zij lichter is dan het water en dus boven komt drijven.

Een geheel andere vegetatie maakt zich dan van de drijvende zode meester en bedekt haar weldra geheel. Deze heeft thans een dikte van 7 tot 12 d. M. verkregen en blijft drijven, tot zij, steeds in dikte toenemende, den bodem bereikt, waarna de plas geheel tot veen geworden is. Staring beschouwde de d. als het eenige en algemeene middel, dat de natuur zou bezigen, om in diep water laagveen te vormen. Een zoo overwegende beteekenis wordt er thans niet meer aan gehecht. In onze laagveengebieden worden de drijftillen als hooilanden gebezigd, terwijl daar, waar zij eene groote uitgestrektheid hebben, zij na den hooitijd als weiden voor het vee dienen. De meest voorkomende planten hierop zijn zeggesoorten (Carex sp.) en het waterdrieblad (Menyanthes trifoliata). Ook in de moerasvenen van de Noordduitsche laagvlakte en elders zijn de eigenlijke drijvende zoden bekend en beschreven.

< >